[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2008, 07/1252 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 14 juli 2009
Namens appellant heeft mr. F. Kilic, advocaat te advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met reg.nr. 08/1731 WWB en met reg.nrs. 08/1729, 08/1730 en 08/1803 WWB plaatsgevonden op 2 juni 2009, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.M. Peeters, advocaat te Amsterdam en waar het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar zijn uitspraken van heden in de zaken met reg.nrs. 08/1729, 08/1730 en 08/1803 WWB en 08/1731 WWB. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant heeft op 23 september 2006 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het College heeft appellant bij brief van 20 november 2006 meegedeeld dat hij nog niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt die het College nodig heeft om een besluit te kunnen nemen. Tevens heeft het College appellant in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende informatie vóór 4 december 2006 in te leveren.
1.3. Bij besluit van 12 december 2006 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet alle benodigde gegevens omtrent zijn vermogen (huizen en schulden) in Turkije heeft overlegd.
1.4. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 december 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 februari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan de afwijzing van de aanvraag van 23 september 2006 ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de aanvraag van 10 november 2005 buiten behandeling was gesteld en dat daarom opnieuw bijstand moest worden aangevraagd. Gelet op hetgeen in de uitspraak van heden met reg. nr. 08/1731 onder 4.3.1 is overwogen moet dit uitgangspunt - achteraf bezien - voor onjuist worden gehouden. Dit betekent dat ook het besluit van 12 december 2006 een deugdelijke grondslag ontbeert. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het beroep tegen het besluit van 27 februari 2007 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 12 december 2006 te herroepen.
4.2. Aangezien herroeping van het besluit van 12 december 2006 geschiedt wegens het aan het College te wijten onrechtmatigheid, zal de Raad het College tevens veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
5. De Raad ziet tevens aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat deze zaak gevoegd is behandeld met de zaken met reg.nrs. 08/1729, 08/1730 en 08/1803 en de Raad bij zijn uitspraak van heden in die zaken reeds vergoeding heeft toegekend voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde van appellant bij de rechtbank en de Raad.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 27 februari 2007;
Herroept het besluit van 12 december 2006;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.