ECLI:NL:CRVB:2008:BD1889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-25 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake continuering studiefinanciering en schending van het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de weigering van de IB-Groep om de toekenning van studiefinanciering aan appellant na 31 augustus 2006 te prolongeren, werd gehandhaafd. Appellant, geboren op 10 juli 1975, had eerder studiefinanciering ontvangen voor zijn opleiding aan de Fontys Hogeschool Journalistiek te Tilburg. De IB-Groep had in een besluit van 7 oktober 2005 aangegeven dat de studiefinanciering niet zou worden voortgezet, wat appellant aanvocht op basis van het vertrouwensbeginsel. Hij stelde dat hij door de IB-Groep onterecht was geïnformeerd over zijn recht op studiefinanciering en dat hij erop mocht vertrouwen dat hij ook na de genoemde datum recht had op financiering.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat er concrete toezeggingen waren gedaan door de IB-Groep die hem in rechte te honoreren vertrouwen hadden gewekt. De Raad merkte op dat appellant niet kon specificeren met welke medewerkers hij had gesproken en welke informatie hij had ontvangen. De vermelding in de communicatie van de IB-Groep dat appellant nog 71 maanden recht had op studiefinanciering, werd door de Raad geïnterpreteerd als een verwijzing naar het resterende aantal maanden, zonder dat dit afdeed aan de wettelijke bepalingen van de Wet studiefinanciering 2000.

De Raad concludeerde dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werden geen proceskosten aan de IB-Groep opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 mei 2008.

Uitspraak

07/25 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 november 2006, 06/269 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 16 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Sneep. De IB-Groep was vertegenwoordigd door
mr. Th. Holtrop.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant, geboren op 10 juli 1975, is over 1 september 1996 tot en met 31 december 1996 voor het eerst studiefinanciering toegekend voor het volgen van hoger onderwijs. Appellant heeft de in die periode door hem gevolgde opleiding gestaakt.
1.2. Vervolgens is aan appellant bij besluit van 24 januari 2003 met ingang van 1 september 2003 opnieuw studiefinanciering toegekend voor een vanaf die datum door hem gevolgde bacheloropleiding aan de Fontys Hogeschool Journalistiek te Tilburg.
1.3. Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft de IB-Groep geweigerd om de toekenning van studiefinanciering aan appellant na 31 augustus 2006 te prolongeren. Deze beslissing is bij besluit op bezwaar van 29 december 2005 (hierna: bestreden besluit) gehandhaafd. Daartoe is verwezen naar het bepaalde in artikel 2.13 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de IB-Groep het in rechte te honoreren vertrouwen bij appellant heeft gewekt dat hij ook na 31 augustus 2006 recht op studiefinanciering heeft. Ter onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel is door appellant aangevoerd dat hij zich voorafgaand aan zijn aanmelding bij de Hogeschool Journalistiek heeft laten informeren over zijn resterende recht op studiefinanciering en dat hem toen mondeling is verzekerd dat hij vanaf 1 september 2003 nog 71 maanden recht heeft op studiefinanciering. Verder heeft appellant erop gewezen dat op het bericht waarbij het besluit van 24 januari 2003 is bekendgemaakt door de IB-Groep ongeclausuleerd is bevestigd dat hij op 1 september 2003 nog 71 maanden recht heeft op studiefinanciering. Voorts handhaaft appellant de stelling dat hij noch mondeling noch schriftelijk door de IB-Groep op de hoogte is gesteld van de zogenoemde 10-jaarstermijn van artikel 2.13 van de WSF 2000.
4.1. Kern van het geschil is of de IB-Groep gehouden was om in afwijking van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 2.13 van de WSF 2000 de toekenning van studiefinanciering aan appellant per 1 september 2006 te continueren wegens schending van het vertrouwensbeginsel.
4.2. Dienaangaande is de Raad van oordeel dat appellant er ook in hoger beroep niet in is geslaagd om voldoende te onderbouwen en daarmee aannemelijk te maken dat onder de verantwoordelijkheid van de IB-Groep aan appellant in rechte te honoreren op zijn situatie toegespitste concrete toezeggingen zijn gedaan of dat appellant door onjuiste informatie van medewerkers van de IB-Groep op het verkeerde been is gezet. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat appellant niet heeft aangegeven met welke medewerkers hij voorafgaand aan zijn aanmelding per september 2003 heeft gesproken, noch wanneer, zodat reeds daarom niet kan worden vastgesteld wat appellant in gesprekken met medewerkers van de IB-Groep precies heeft gevraagd en welke informatie in antwoord op zijn vragen is verstrekt. Ten aanzien van het feit dat op het bericht van de IB-Groep van 24 januari 2003 is vermeld dat appellant op 1 september 2003 nog 71 maanden recht had op studiefinanciering, overweegt de Raad deze vermelding slechts ziet op het restant van het maximale aantal maanden studiefinanciering waarop appellant ingevolge artikel 5.6 van de WSF 2000 aanspraak had kunnen doen gelden. Deze vermelding doet naar het oordeel van de Raad niets af aan het bepaalde in artikel 2.13 van de WSF 2000.
4.3. Voorzover appellant zich heeft beroepen op de onvolledigheid van de aan hem gegeven voorlichting ten aanzien van de 10-jaarstermijn overweegt de Raad dat - zo er al leemtes zijn in het door de IB-Groep ten tijde van belang verspreide voorlichtingsmateriaal - een rechtens relevante toezegging in beginsel niet kan voortvloeien uit een niet gedane of onvolledige mededeling.
4.4. Uit het onder 4.1. tot en met 4.3. overwogene vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
SSw