08/6289 WSF en 08/6290 WSF
[Appellante], wonende te [woonplaats], België, (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 september 2008, 07/738 en 08/33 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 26 juni 2009
Namens appellante heeft mr. M.J.E.J. Coenraad, advocaat te Zandvoort, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2009.
Appellante is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Coenraad. De IB-Groep was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
1. Voor een weergave van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak onder het kopje Feiten en omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de besluiten van de IB-Groep van 10 juli 2007 en 5 december 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de IB-Groep bij besluit van 10 juli 2007 terecht het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 oktober 2006 niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Dat appellante pas in maart 2007 de reikwijdte van dat besluit overzag acht de rechtbank geen plausibele reden voor de termijnoverschrijding. De rechtbank acht voorts de stelling van appellante dat zij dat besluit niet tijdig heeft ontvangen niet geloofwaardig. Met betrekking tot het besluit van de IB-Groep van 5 december 2007 heeft de rechtbank overwogen dat de IB-Groep niet gehouden was af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 2.13 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de
IB-Groep aan appellante in rechte te honoreren, op haar situatie toegespitste, concrete toezeggingen heeft gedaan omtrent de einddatum van haar recht op studiefinanciering.
3. Appellante heeft hiertegen ingebracht dat niet kan worden vastgesteld dat zij het besluit van 13 oktober 2006 tijdig heeft ontvangen en dat de strekking daarvan haar eerst later duidelijk is geworden. Verder stelt zij zich op het standpunt dat de IB-Groep wel de hardheidsclausule had moeten toepassen; in het Bericht Studiefinanciering 2003, nr. 1, van 20 januari 2003 ziet zij een vastlegging van de toezegging die de IB-Groep haar mondeling heeft gedaan.
4.1. De Raad overweegt met betrekking tot het oordeel van de rechtbank over het besluit van 10 juli 2007 als volgt.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De Raad ziet geen reden anders over deze punten te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich geheel aan bij de overwegingen van de rechtbank. De Raad voegt daar aan toe dat het feit dat appellante eerst later de strekking van het besluit van 13 oktober 2006 duidelijk is geworden geen reden is om de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten.
4.3. Ten aanzien van de stelling van appellante dat de IB-Groep ten onrechte al op het bezwaar heeft beslist voordat de haar gegeven hersteltermijn voorbij was overweegt de Raad het volgende. De IB-Groep heeft appellante bij brief van 21 juni 2007 verzocht binnen drie weken na dagtekening van die brief aan te geven waarom het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Vervolgens heeft de IB-Groep bij het besluit van 10 juli 2007 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Raad acht dit een onjuiste gang van zaken aangezien de hersteltermijn van drie weken op 10 juli 2007 nog niet was verstreken en appellante nog niet (schriftelijk) gereageerd had. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat het besluit van 10 juli 2007 niet in stand kan blijven aangezien de IB-Groep in dat besluit wel is ingegaan op de zijdens appellante (kennelijk) telefonisch gedane mededeling omtrent de reden van de termijnoverschrijding en bij brief van 20 augustus 2007, reagerend op een e-mail van 10 juli 2007 van [Z.] namens appellante, een nadere motivering heeft gegeven en op deze wijze haar fout heeft hersteld.
5.1. Met betrekking tot het oordeel van de rechtbank over het besluit van de IB-Groep van 5 december 2007 overweegt de Raad het volgende.
5.2. Appellante heeft op 2 oktober 2007 verzocht om de hardheidsclausule toe te passen en haar studiefinanciering vanaf 1 september 2007 te herstarten. De IB-Groep heeft dit verzoek afgewezen en deze afwijzing gehandhaafd bij haar besluit van 5 december 2007.
5.3. De Raad stelt vast dat de IB-Groep het in geding zijnde verzoek van appellante heeft aangemerkt en beoordeeld als een aanvraag om studiefinanciering per 1 september 2007 met toepassing van de hardheidsclausule. De IB-Groep heeft aldus miskend dat het verzoek van appellante om studiefinanciering vanaf 1 september 2007 aangemerkt dient te worden als een verzoek van appellante aan de IB-Groep om terug te komen van zijn eerdere besluit van 13 oktober 2006, waarbij is vastgesteld dat appellante vanaf 1 september 2007 geen recht meer heeft op studiefinanciering. Dat besluit staat in rechte vast.
5.4. Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat het besluit van 5 december 2007 berust op een ondeugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 5 december 2007 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
5.5. De Raad acht voorts op grond van het navolgende termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit van 5 december 2007 geheel in stand te laten.
5.6. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. De bestuursrechter dient dan het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
De Raad is van oordeel dat hetgeen namens appellante is aangevoerd en ter zitting nader is toegelicht niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar als argumenten die in het kader van een bezwaarschriftprocedure tegen het besluit van 13 oktober 2006 naar voren hadden kunnen worden gebracht.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat de weigering om vanaf 1 september 2007 studiefinanciering te verstrekken in rechte stand kan houden.
5.7. Geheel ten overvloede en ter voorlichting van appellante verwijst de Raad met betrekking tot hetgeen appellante heeft gesteld omtrent de aan haar gedane toezegging naar zijn uitspraak van 16 mei 2008 (LJN BD1889).
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de IB-Groep te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, en op € 97,20 aan reiskosten in beroep en op € 70,40 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 1.455,60.
De Raad ziet geen reden voor vergoeding van de kosten van [Z.].
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het besluit van 10 juli 2007;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het besluit van 5 december 2007;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 december 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep en in de reiskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.455,60 te betalen door de Informatie Beheer Groep aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan appellante het betaalde griffierecht van € 146,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.