ECLI:NL:CRVB:2008:BC7264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4413 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2008 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 15 mei 2007, waarin de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2005 heeft bevestigd. Verzoeker stelt dat zijn aanspraken niet naar behoren zijn erkend en dat de eerdere uitspraak onvoldoende gemotiveerd is. Hij voert aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die herziening rechtvaardigen, maar de Raad oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om tot herziening over te gaan.

De Raad benadrukt dat in het kader van het rechtsmiddel van herziening alleen kan worden beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die voor de uitspraak niet bekend waren. De Raad heeft vastgesteld dat de rapporten van Instituut Psychosofia niet als deskundigenrapporten kunnen worden aangemerkt volgens de geldende wetgeving. De Raad wijst het verzoek om herziening af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Stam als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier W.R. de Vries.

Uitspraak

07/4413 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van
[verzoeker] (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 mei 2007 (05/3879) in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2008. Namens verzoeker is mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verschenen. Het Uwv was, zoals tevoren bericht, niet vertegenwoordigd.
II. OVERWEGINGEN
Bij de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2005 (04/3576) bevestigd.
De Raad is in zijn uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak tot het oordeel gekomen dat de overlegde rapporten van Instituut Psychosofia niet zijn aan te merken als rapporten van een deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp).
Bij brief van 27 juli 2007 heeft (de gemachtige van) verzoeker de Raad een verzoek gedaan omschreven als volgt:
‘‘Verzoek tot herziening op grond van evidente onjuistheid, foutieve uitleg van de eigen jurisprudentie en op grond van nieuwe feiten en omstandigheden’’.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de Raad, omdat zijn aanspraken niet naar behoren zijn erkend. Hij acht herziening van de uitspraak aangewezen omdat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, onvoldoende rekening houdt met het wettelijke kader en in strijd is met de jurisprudentie van de Raad. Hij heeft een groot aantal argumenten aangevoerd omtrent de door de Raad gevormde jurisprudentie ter zake van de waarde van de rapporten uitgebracht door het Instituut Psychosofia, de waarde die naar zijn mening daaraan behoort te worden toegekend en de wijze waarop naar zijn mening door het Uwv en de Raad dient te worden omgegaan.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN: AN 7982) kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. Een door de gemachtigde van verzoeker gewenste hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd.
Het verzoek om herziening wordt afgewezen, nu de Raad in hetgeen door de gemachtigde van verzoeker naar voren is gebracht geen feit of omstandigheid als vorenomschreven heeft kunnen ontwaren.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) W.R. de Vries
RJB