ECLI:NL:CRVB:2007:BB6382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5357 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 augustus 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw ongegrond werd verklaard. Het College had op 10 juli 2003 besloten om de gemaakte kosten van bijstand, die aan appellante waren verleend van 26 april 1999 tot en met 30 juni 2002, terug te vorderen. Dit bedrag bedroeg € 23.996,37. Na bezwaar van appellante werd dit bedrag op 17 januari 2006 herzien naar € 16.395,97. Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar ongegrond had verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 oktober 2007 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College terecht tot terugvordering was overgegaan. De Raad stelde vast dat aan de voorwaarden voor terugvordering was voldaan, zoals beschreven in artikel 82a van de Algemene bijstandswet (Abw).

De Raad merkte op dat het College bij de berekening van het terug te vorderen bedrag ten onrechte het vrij te laten bescheiden vermogen op 1 april 2003 in mindering had gebracht op de kosten van verleende bijstand. Dit had echter geen negatieve gevolgen voor appellante, omdat het bedrag dat in mindering had moeten worden gebracht bij aanvang van de bijstandverlening lager was. De overige grieven van appellante werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en werden door de Raad verworpen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/5357 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 augustus 2006, 06/377 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling treedt in dit geding het College in de plaats van het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Maasbracht. In deze uitspraak wordt onder College tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbracht.
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2007. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.P.M. Mertens, werkzaam bij de gemeente Maasgouw.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Het College heeft appellante algemene en bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) verleend gedurende de periode van 26 april 1999 tot en met 30 juni 2002.
Bij besluit van 10 juli 2003 heeft het College op grond van artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 23.996,37 van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 17 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 juli 2003 gedeeltelijk gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag nader vastgesteld op € 16.395,97.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 17 januari 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de in dit geding van belang zijnde bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak, waarin deze zijn aangehaald.
De Raad stelt op grond van de gedingstukken vast dat de rechtbank op goede gronden heeft aangenomen dat in het geval van appellante aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 82a, aanhef en onder a, van de Abw is voldaan. Dit betekent dat het College op grond van die bepaling gehouden was tot terugvordering van aan appellante verleende bijstand over te gaan.
Wat de door appellante bestreden hoogte van het terug te vorderen bedrag betreft merkt de Raad op dat het College bij zijn berekening ten onrechte het bedrag van het vrij te laten bescheiden vermogen op 1 april 2003 in mindering heeft gebracht op de kosten van verleende bijstand. Appellante is hierdoor niet te kort gedaan, omdat het bedrag van de vrijlatingsgrens dat hier wel in mindering had moeten worden gebracht, te weten dat bij aanvang van de bijstandverlening, lager is. De Raad verwijst in dit verband nog naar zijn uitspraak van 18 juli 2006, LJN AY5325.
De overige grieven ziet de Raad geen doel treffen. Omdat deze een herhaling zijn van wat bij de rechtbank is aangevoerd, verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank ter zake heeft overwogen.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk
(get.) W. Altenaar
IJ