ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
WAZ-uitkering en verdeling van bedrijfsinkomen bij arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant, een zelfstandig garagehouder, die in beroep ging tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAZ-uitkering. De appellant had een WAZ-uitkering ontvangen vanwege een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, voornamelijk door longproblemen. Het Uwv had echter geweigerd om de uitkering uit te betalen, omdat het inkomen van de appellant in de jaren 1999 en 2000 zodanig was dat de (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedroeg.
De appellant stelde dat het Uwv niet voldoende had onderbouwd dat er redenen waren om af te wijken van de fiscale keuze die hij had gemaakt voor de verdeling van de winst tussen hem en zijn echtgenote. De Raad overwoog dat de fiscale keuze van de appellant niet altijd leidend is, vooral niet als er omstandigheden zijn die een andere verdeling van de winst rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat de verdeling van de winst tussen de appellant en zijn echtgenote niet reëel was, en dat de appellant in feite minder dan 30% van de winst had gegenereerd.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, die de bezwaren van de appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond had verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.127,-- bedroegen, en diende het Uwv het griffierecht van € 234,-- aan de appellant te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een reële afspiegeling van de arbeidsinbreng bij de verdeling van de winst en de rol van fiscale keuzes in het kader van de WAZ.