ECLI:NL:CRVB:2001:ZF4260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- K. Zeilemaker
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en wettelijke rente na onterechte inhouding pensioenpremie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, [A.], tegen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als rechtsopvolger van de Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. De zaak betreft een onterechte inhouding van pensioenpremie door de gedaagde, die in strijd was met de Algemene burgerlijke pensioenwet (ABP-wet). De Arrondissementsrechtbank te Utrecht had eerder in 1995 geoordeeld dat de inhouding onterecht was en had het bestreden besluit vernietigd. Appellant verzocht om schadevergoeding en wettelijke rente over de periode waarin hij inkomsten misliep door deze inhouding. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat zij oordeelde dat appellant geen schade had geleden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de inhouding onrechtmatig was en dat appellant recht had op schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat er geen schade was, aangezien de onterechte inhouding vaststond. De Raad benadrukte dat de schadevergoeding verschuldigd is over de bruto nabetalingen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de betalingen hadden moeten plaatsvinden. De Raad besloot de zaak zonder terugverwijzing af te doen en veroordeelde de gedaagde tot betaling van de wettelijke rente over de na te betalen bedragen, alsook tot vergoeding van het griffierecht aan appellant.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat bestuursorganen aansprakelijk zijn voor onrechtmatige inhoudingen en dat de wettelijke rente verschuldigd is over de periode van verzuim. Dit biedt een belangrijke bescherming voor burgers die onterecht financieel benadeeld worden door overheidsbesluiten.