ECLI:NL:CRVB:2006:AY6350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-875 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nabetaling en schadevergoeding in het kader van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, wonende in België, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 30 januari 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant had in 2000 een schadevergoeding aangevraagd van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in verband met een nabetaling van zijn WAO-uitkering. Het Uwv had appellant een schadevergoeding van € 817,82 toegekend voor wettelijke rente over de nabetaling van de WAO-uitkering vanaf juli 1998. Daarnaast had appellant verzocht om vergoeding van belastingschade en kosten van kredietovereenkomsten die hij had moeten aangaan in afwachting van de hogere WAO-uitkering. Het Uwv kende appellant een aanvullende schadevergoeding van € 163,81 toe voor belastingschade, maar weigerde de overige verzoeken. De rechtbank oordeelde dat de schade als gevolg van gederfde rente en extra kosten van geldleningen was opgelost in de vergoeding van wettelijke rente over de vertraagd betaalde uitkering.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet kon slagen. De Raad benadrukte dat de grootte van de daadwerkelijk geleden schade niet relevant is, en dat de wettelijke rente als compensatie voor de vertraging in de betaling voldoende was. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom bestaat uit de wettelijke rente over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is geweest. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2006.

Uitspraak

04/875 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (België), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2004, 02/2941 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2006. Appellant is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.H.H.J. Krijnen.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv mede verstaan het Lisv.
Bij beslissing op bezwaar van 18 augustus 2000 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit van
3 juli 1998, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) ongewijzigd was vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%, gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 1 juli 1998 vastgesteld in de klasse van 80 tot 100%.
Op verzoek van appellant heeft het Uwv vervolgens bij besluit van 13 december 2000 een schadevergoeding aan hem toegekend in de vorm van wettelijke rente ten bedrage van € 817,82 over de nabetaling van WAO-uitkering vanaf juli 1998.
Bij brief van 29 augustus 2001 is namens appellant tevens verzocht om vergoeding van belastingschade voortvloeiend uit de nabetaling van de WAO-uitkering en van de kosten van twee kredietovereenkomsten die appellant heeft moeten sluiten om, in afwachting van de hogere WAO-uitkering, in zijn levensonderhoud te voorzien.
Bij besluit van 29 januari 2002, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 3 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv aan appellant een schadevergoeding van € 163,81 toegekend terzake van belastingschade. Voorts heeft het Uwv in dit besluit overwogen dat de eerder toegekende schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente dient als compensatie voor de rentelasten van de genoemde kredietovereenkomsten.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, overwegende dat uit vaste rechtspraak van de Raad blijkt dat schade als gevolg van gederfde rente en extra kosten van geldleningen zich oplost in de vergoeding van wettelijke rente over de vertraagd betaalde uitkering.
De Raad kan zich geheel verenigen met dit oordeel van de rechtbank. Naar aanleiding van de stelling van appellant in hoger beroep, inhoudende dat ’s Raads vaste rechtspraak afwijkt van het civiele recht, wijst de Raad nog op zijn uitspraak van
8 maart 2001 (LJN: ZF4260). In die uitspraak is overwogen dat in aansluiting op artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek de schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Dit artikel normeert de omvang en de duur van de schadevergoedingsverplichting van de debiteur, waarbij de grootte van de daadwerkelijk geleden schade niet relevant is. Voorts is in die uitspraak overwogen dat in aansluiting bij het civiele recht het partijen niet vrij staat te bewijzen dat in werkelijkheid een andere schade is geleden dan de conform de wet forfaitair vastgestelde schade.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.