In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het hoger beroep van zowel de accountant als de stichting, die gedupeerden van een failliete BV vertegenwoordigt. De accountant, [naam 2], had een goedkeurende verklaring afgegeven bij de winstprognose van de BV, die in 2018 was opgericht om woningen van gepensioneerden aan te kopen. De accountantskamer had eerder de klacht van de stichting deels gegrond verklaard en een berisping opgelegd aan de accountant. De stichting stelde dat de accountant onterecht had doen voorkomen dat de winstprognose deugdelijk was, terwijl deze in werkelijkheid gebrekkig was. Het College oordeelde dat de accountant niet voldoende onderzoek had verricht en dat hij de indruk had gewekt dat de winstprognose betrouwbaar was, wat niet het geval was. Het College verklaarde het hoger beroep van de accountant ongegrond en dat van de stichting gegrond. De maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers werd opgelegd voor een periode van vijf jaar, ingaande na afloop van een eerdere maatregel van doorhaling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor accountants om zorgvuldig en professioneel te handelen bij het opstellen van financiële prognoses, en dat het schenden van deze verplichtingen ernstige gevolgen kan hebben.