Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2021 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. R. Moszkowicz)
het Openbaar Ministerie, Functioneel Parket, te Zwolle (OM),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
“Vraag verbalisanten:
“ Vraag verbalisanten:In totaal zijn er 13 nihilaangiften loonheffingen ingediend door Het [naam onderneming 3] B.V. over het jaar 2014. De nihilaangiften loonheffingen over het derde, zesde en elfde tijdvak van 2014 van Het [naam onderneming 3] B.V. zijn aan u getoond (…). Over deze aangiften heeft u verklaard dat deze onjuist zijn ingediend. Zijn de andere 9 nihilaangiften loonheffingen van Het [naam onderneming 3] B.V. over 2014 ook onjuist ingediend?
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
,heeft de gemachtigde het College schriftelijk verzocht om een andere datum te bepalen vanwege een medische behandeling rond de zittingsdatum. In reactie hierop heeft het College erop gewezen dat de zittingsdatum (22 september 2021) reeds op 9 april 2021 aan partijen was medegedeeld, zodat appellant en zijn voormalige gemachtigde op de hoogte waren van deze zittingsdatum. Het College heeft in diezelfde reactie de gemachtigde van appellant gevraagd om nadere informatie te verstrekken in verband met de geplande medische behandeling, waarbij is aangegeven dat geen vertrouwelijke medische gegevens behoefden te worden verstrekt. In zijn reactie hierop heeft de gemachtigde laten weten principiële bezwaren te hebben tegen het beantwoorden van de vragen en heeft hij de gevraagde informatie niet gegeven. Het College heeft vervolgens laten weten dat de behandeling van de zaak als gepland zou plaatsvinden op 22 september 2021. Hierop is van de zijde van appellant niet gereageerd. Eerst ter zitting is het College geconfronteerd met de gestelde omstandigheid dat de gemachtigde de medische behandeling heeft laten uitstellen, maar dat pijn hem mogelijk kon belemmeren om de zitting in haar geheel bij te wonen en dat die situatie zich op een gegeven moment voordeed, op grond waarvan hij (mede) heeft verzocht het onderzoek ter zitting te schorsen. Doordat appellant en zijn gemachtigde in aansluiting op het op deze situatie gebaseerde verzoek om schorsing van het onderzoek ter zitting de zittingszaal meteen hebben verlaten, hebben zij het College niet de mogelijkheid geboden om dit verzoek op enigerlei wijze nader met hen en de gemachtigden van het OM te bespreken, met inbegrip van het maken van eventuele nadere afspraken over de ontstane situatie, en hebben zij de beslissing van het College op het verzoek ook niet afgewacht. Het College ziet onvoldoende reden om aan te nemen dat de gemachtigde en appellant hem onder de gegeven omstandigheden daarvoor niet enig respijt hadden kunnen geven. Tegen deze achtergrond en in aanmerking nemend het belang van het OM bij voortzetting van de behandeling van de zaak ter zitting, is het College van mening dat de goede procesorde niet is geschaad door de afwijzing van het verzoek en de voortzetting van het onderzoek ter zitting.
Berufsverbot.Daar komt bij dat appellant reeds is gestraft voor het (assisteren bij het indienen van) de onjuiste aangiften omzetbelasting en loonheffingen namens de vennootschap en de eenmanszaak. Bij vonnis van 12 augustus 2019 heeft de strafrechter hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren. Appellant begrijpt waarom de accountantskamer niet voor één van de lichtere maatregelen uit de Wtra heeft gekozen en verzoekt om de periode waarbinnen hij zich niet opnieuw kan inschrijven in het accountantsregister te verkorten. Dit geeft hem de kans om zijn huidige klanten in te lichten en bepaalde opdrachten af te ronden of over te dragen.