Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [woonplaats 1] ( [naam 1] )
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
equality of armsis geschonden, aldus eiseres.
€ 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. In dit geval heeft verweerder de boete verhoogd tot € 3.000,- omdat sprake is van recidive. Deze verhoging is conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Aan eiseres is eerder bij besluit van 12 oktober 2018 een boete opgelegd van € 1.500,- voor eenzelfde overtreding. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de opgelegde boete onevenredig hoog is omdat de hoogte van de boete bij een herhaalde overtreding steeds oploopt, overweegt de rechtbank dat de wetgever er nadrukkelijk voor heeft gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te bestraffen door het boetebedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. De verhoging in dit geval vindt de rechtbank ook niet onredelijk of onevenredig.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
In het rapport van bevindingen is voldoende gemotiveerd dat het schaap reeds voorafgaand aan het transport een slecht bespierde rechterachterpoot moet hebben gehad en daarom ongeschikt was voor transport. Nu in de poot spieratrofie is geconstateerd, hetgeen enige tijd – volgens de toezichthoudend dierenarts een aantal dagen, in ieder geval dus langer dan één dag – nodig heeft om zich te ontwikkelen, kan gelet op de transportgegevens worden aangenomen dat het schaap reeds vóór het transport pijn had en de achterpoot daarom ontlastte. De conclusie van de toezichthouder is voldoende feitelijk en concreet en als zodanig niet – bijvoorbeeld door een contra-expertise van een andere dierenarts – bestreden. Dit terwijl [naam 1] , ondanks het tijdsverloop tussen de bevindingen van de toezichthouder en het voornemen, voldoende feitelijke informatie had om deze conclusie tegen te kunnen spreken. Gelet op het voorgaande heeft de minister op basis van het rapport van bevindingen terecht vastgesteld dat [naam 1] de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om [naam 1] de boete op te leggen.