ECLI:NL:CBB:2025:193

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
24/156
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor chemisch recyclen van niet-mechanisch recyclebare afvalkunststoffen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 maart 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat, nu de minister van Klimaat en Groene Groei. De aanvraag betrof een project gericht op de chemische recycling van niet-mechanisch recyclebare afvalkunststoffen tot basisproducten voor virgin plastics. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van vier gronden, waaronder onvoldoende vertrouwen in de financiering van het project en onvoldoende bijdrage aan de doelstellingen van de subsidie op het gebied van circulariteit. De onderneming heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar het College oordeelt dat de minister terecht heeft afgewezen. Het College stelt dat het aan de aanvrager is om een volledige en juiste subsidieaanvraag in te dienen en dat de overgelegde stukken over financiering niet afdoende waren. De minister heeft aangegeven dat onder bepaalde omstandigheden een uitzondering gemaakt kan worden, maar het College volgt het standpunt van de minister dat in deze zaak geen aanleiding was om een uitzondering te maken. Het beroep is ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/156

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: A. Slobbe)
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, nu: de minister van Klimaat en Groene Groei
(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Met het besluit van 4 augustus 2023 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de subsidieaanvraag van de onderneming voor een project getiteld ‘De-polymerisatie van niet-mechanisch
recyclebare afvalplastics naar basisproducten voor virgin plastics’ afgewezen. Het betreft een demonstratieproject voor het chemisch recyclen van niet-mechanisch recyclebare afvalkunststoffen tot basisproducten voor primaire kunststoffen.
Met het besluit van 29 december 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De onderneming heeft een nader stuk ingediend.
De zitting was op 23 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: namens de onderneming haar gemachtigde, vergezeld door dr. [naam 2] en namens de minister zijn gemachtigde, vergezeld door ir. H. Reijnders.
Naar aanleiding van het verzoek van het College ter zitting om nadere informatie heeft de minister een nader stuk ingediend. Na sluiting van het onderzoek heeft de onderneming een nieuw stuk ingediend. Het College ziet daarin geen aanleiding het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. Op 15 maart 2023 heeft de onderneming op grond van artikel 4.2.65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) een aanvraag ingediend voor subsidie voor het project.
2 De minister heeft de afwijzing van de subsidieaanvraag gebaseerd op vier gronden:
- onvoldoende vertrouwen in de financiering van het project (artikel 23, aanhef en onder a, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit));
- onvoldoende bijdrage van het project aan de doelstellingen van de subsidie (artikel 23, aanhef en onder f, van het Kaderbesluit);
- onvoldoende vertrouwen in de technische haalbaarheid van het project (artikel 23, aanhef en onder d, van het Kaderbesluit), en
- onvoldoende kwaliteit van het project (artikel 4.2.69, aanhef en onder b, van de Regeling).
3 Met het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van de subsidieaanvraag in stand gelaten.
Standpunten van partijen
4 De onderneming stelt dat de minister de subsidieaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Over de eerste afwijzingsgrond voert zij aan dat de investeringskosten gedurende de aanvraagprocedure zijn gestegen, omdat het plan voor de te bouwen demonstratiefabriek sinds de subsidieaanvraag verder is uitgewerkt. Zij heeft echter niet verzocht om het gevraagde subsidiebedrag naar boven bij te stellen. De onderneming heeft in beroep een investeringsbeslissing van de aan het project deelnemende partijen overgelegd en een verklaring van een financier, waarin staat dat voor het project een lening aan de onderneming is verstrekt. Met betrekking tot de tweede afwijzingsgrond betoogt de onderneming dat duidelijk uit het projectplan blijkt dat zij niet de fracties van [naam 3], die mechanisch te recyclen zijn, zal recyclen maar juist het niet-mechanisch recyclebare deel ervan. Hiernaast zal een technische doorontwikkeling plaatsvinden om spoedig in de demonstratiefabriek ook de meer vervuilde kunststoffen, namelijk [naam 4], te recyclen. Over de derde afwijzingsgrond stelt zij dat de geschiktheid van de te bouwen demonstratiefabriek voor het recyclen van de afvalkunststoffen en de kwaliteit van de daarmee te produceren olie voldoende is aangetoond. Wat betreft de vierde afwijzingsgrond merkt de onderneming op dat vanwege het minimaliseren van technische en economische risico’s is gekozen voor tien relatief kleine reactoren.
5 De minister heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn stellingen zullen, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling worden besproken.
Beoordeling door het College
6 Het College is van oordeel dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen en zal hierna uitleggen waarom.
7 Zoals het College eerder heeft geoordeeld behoort het tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een juiste en volledige subsidieaanvraag in te dienen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:202, onder 5.1). Uit artikel 23, aanhef en onder a, van het Kaderbesluit volgt dat voldoende vertrouwen moet bestaan dat de onderneming het project kan financieren. Het is aan de onderneming om dit aannemelijk te maken. De stukken over de financiering die de onderneming bij de subsidieaanvraag heeft overgelegd zijn daartoe niet afdoende. Deze geven slechts financieringsintenties van deelnemende partijen weer. De omstandigheden dat de investeringskosten gedurende de aanvraagprocedure aanzienlijk zijn gestegen en dat een lening van een beoogd financier niet is doorgegaan, bevestigen dat er ten aanzien van de financiering teveel onzekerheden waren. Gelet hierop volgt het College de conclusie van de minister dat niet aannemelijk is geworden dat de onderneming het eigen aandeel in de financiering van het project kon opbrengen. Aan de in beroep overlegde investeringsbeslissing en de verklaring over een lening komt geen betekenis toe, omdat deze geen onderdeel hebben uitgemaakt van de beoordeling van de subsidieaanvraag.
8 De minister heeft op de zitting aangegeven dat hij onder omstandigheden een uitzondering op genoemde afwijzingsgrond maakt als de financiering nog niet helemaal rond is, bijvoorbeeld door de subsidie in delen te verstrekken. Voorwaarde hiervoor is in ieder geval dat een projectplan voor de rest duidelijk aan alle eisen voldoet. Het College volgt het standpunt van de minister dat in deze zaak geen aanleiding was om deze uitzondering te maken. Zo is niet gebleken dat het project in voldoende mate bijdraagt aan de doelstellingen van de subsidie op het gebied van circulariteit. Hiervoor is het volgende van belang. Niet in geschil is dat mechanische recycling de voorkeur geniet boven chemische recycling. Ook is niet in geschil dat de onderneming in eerste instantie fracties van [naam 3] gaat recyclen. Het College is met de minister van oordeel dat zowel uit het projectplan als uit de nader gegeven toelichting onvoldoende is gebleken dat de te recyclen fracties van [naam 3] alleen niet-mechanisch te recyclen fracties betreffen. De onderneming heeft op de hoorzitting in bezwaar ook erkend dat de fracties van [naam 3], die in de beginfase van het project gerecycled zullen worden, tot een grijs gebied behoren en dat volgens haar gezegd kan worden dat die ook mechanisch te recyclen zijn. In wat de onderneming in beroep heeft aangevoerd ziet het College geen aanknopingspunten om de conclusie van de minister, dat het project onvoldoende bijdraagt aan de circulariteitsdoelstelling van de Regeling, voor onjuist te houden.
9 Omdat uit het voorgaande al volgt dat de afwijzing van de subsidieaanvraag in stand kan blijven komt het College niet toe aan de beoordeling van de overige afwijzingsgronden.
Slotsom
10 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. C.T. Aalbers en mr. A. van Gijzen, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.
w.g. M. van Duuren w.g. H. Caglayankaya