ECLI:NL:CBB:2024:926

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
23/1535 en 23/1536
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 door de minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 december 2024 uitspraak gedaan in de zaken 23/1535 en 23/1536, waarin de ondernemer, handelend onder de naam [naam 2], in beroep ging tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022. De minister van Economische Zaken had de aanvragen, die op 26 april 2023 waren ingediend, aangemerkt als pro-forma-aanvragen en afgewezen omdat deze buiten de geldende aanvraagperioden waren ingediend. De ondernemer voerde aan dat hij door een slechte boekhouder niet tijdig had kunnen aanvragen en dat persoonlijke omstandigheden, zoals een echtscheiding en een straatverbod, hem hadden belemmerd.

Het College overwoog dat de aanvragen niet tijdig waren ingediend, aangezien de aanvraagperiodes voor Q2 van 2021 en Q1 van 2022 respectievelijk van 25 juni 2021 tot 20 augustus 2021 en van 28 februari 2022 tot 31 maart 2022 liepen. De wetgeving biedt geen ruimte voor afwijkingen van deze termijnen. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvragen niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de ondernemer verantwoordelijk was voor het handelen van zijn boekhouder. De persoonlijke omstandigheden van de ondernemer werden niet als bijzondere omstandigheden beschouwd die de afwijzing onevenredig maakten.

De uitspraak bevestigde dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen op basis van de relevante artikelen van de TVL, en dat de beroepen ongegrond waren. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de beslissing werd ondertekend door de rechters.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1535 en 23/1536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaken tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] (ondernemer)

(gemachtigde: L. Tastan)
en

de minister van Economische Zaken (gemachtigden: W. Dam en A.M.D. Dijkstra)

Procesverloop

Met twee afzonderlijke besluiten van 2 mei 2023 heeft de minister de meldingen van de ondernemer van 26 april 2023 voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 en het eerste kwartaal (Q1) van 2022 aangemerkt als pro-forma-aanvragen, en deze aanvragen vervolgens afgewezen.
Met twee afzonderlijke besluiten van 16 juni 2023 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de ondernemer niet-ontvankelijk verklaard.
De ondernemer heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 5 december 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze zaak gaat het om de vraag of de minister de pro-forma-aanvragen van de ondernemer voor subsidie op grond van de TVL voor Q2 van 2021 en Q1 van 2022 terecht heeft afgewezen, omdat deze buiten de daarvoor geldende periode zijn ingediend.
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt ondernemer
3 De ondernemer voert aan dat hij geen verstand van administratie heeft en daarom heeft gezocht naar een goede boekhouder. Hij dacht een goede boekhouder te hebben gevonden, maar dat bleek achteraf niet zo te zijn. Zo heeft de boekhouder voor Q2 van 2021 en Q1 van 2022 geen aanvragen op grond van de TVL ingediend. De ondernemer vertrouwde erop dat de boekhouder ervoor zou zorgen dat alles wat nodig was om TVL-subsidies te krijgen, in gang werd gezet. De ondernemer stelt zich op het standpunt dat niet alleen naar het handelen van de boekhouder moet worden gekeken, maar ook rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de ondernemer. De ondernemer was op een gegeven moment in een echtscheiding verwikkeld. In die periode heeft hij ook een straatverbod opgelegd gekregen, waardoor hij niet bij zijn woning kon komen en zijn computer niet kon gebruiken. Toen de ondernemer argwaan kreeg, heeft hij een andere boekhouder benaderd. Zodra deze nieuwe boekhouder doorhad wat er was misgegaan, is deze boekhouder in actie gekomen door pro-forma-aanvragen in te dienen.
Beoordeling door het College
4 De aanvraagperiode voor een subsidie op grond van de TVL voor Q2 van 2021 liep van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021, 17:00 uur. De aanvraagperiode voor een subsidie op grond van de TVL voor Q1 van 2022 liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022, 17:00 uur. Uit de TVL volgt dat de minister een aanvraag moet afwijzen als deze niet tijdig is ingediend. De Algemene wet bestuursrecht en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
5 De ondernemer heeft de aanvragen ingediend op 26 april 2023 en dus buiten de hiervoor genoemde aanvraagperioden. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
6 Het College is van oordeel dat het afwijzen van de aanvragen in dit geval niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat de door de ondernemer ingeschakelde boekhouder tijdens de aanvraagperioden geen aanvragen heeft ingediend, komt voor rekening en risico van de ondernemer (vergelijk (onder 3.3) de uitspraken van het College van 5 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:466 en (onder 3) van 22 oktober 2024, ECLI:NL:CBB:2024:731). Het College begrijpt dat het vervelend was voor de ondernemer dat hij in een echtscheiding verwikkeld was geraakt en dat hij een straatverbod opgelegd heeft gekregen, maar dit zijn geen bijzondere omstandigheden die de afwijzingen onevenredig maken.
Slotsom
7 De conclusie is dat de minister de aanvragen op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2.3.8 van de TVL en op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2.6.7 van de TVL terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvragen tijdig zijn ingediend. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. C.D.V. Efstratiades

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
Artikel 2.3.8 (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.
Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
Artikel 2.6.7 (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.