In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van een appellant tegen de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Het herzieningsverzoek was ingediend naar aanleiding van een eerder besluit van de minister, waarin een last onder bestuursdwang was opgelegd. De appellant stelde dat er nieuwe feiten waren, waaronder materiële en immateriële schade door de bestuursdwang, nieuwe regelgeving en de zeldzaamheid van het Lakenvelder koeienras. Het College oordeelde echter dat deze feiten niet als 'nova' konden worden aangemerkt volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister had het herzieningsverzoek terecht afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.
Daarnaast heeft de appellant schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College stelde vast dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden en kende de appellant een schadevergoeding van € 2.500,- toe. De minister en de Staat der Nederlanden werden veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 1.428,57 en € 1.071,43 aan de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig behandelen van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van termijnoverschrijdingen voor de betrokken partijen.