2.4Ten slotte geeft appellant aan dat zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid ernstig is aangetast als gevolg van de naar zijn mening volstrekt onnodige, onredelijke beslissingen van de toezichthouder en dat de zeven in bewaring genomen stieren na 25 dagen zijn teruggekomen met gewichtsverlies en kopschuwheid.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Volgens verweerder is sprake van een overtreding van artikel 36 en 37 Gwwd omdat bij de hercontrole er weinig veranderd blijkt te zijn en de stieren nog steeds niet over een droge en schone ligplaats beschikken en er nog volop materialen in de boomgaard liggen waaraan de runderen zich kunnen verwonden. Volgens verweerder heeft hij af mogen gaan op de inhoud van de door een toezichthouder in het rapport vermelde waarnemingen nu appellant zijn twijfels over de verslaglegging niet met bewijs gestaafd. Volgens verweerder is rekening gehouden met het ras runderen (Belted Galloways) dat appellant houdt en dat dit ras van nature eigenlijk het gehele jaar door in de buitenlucht kan verblijven. De toezichthouder en dierenarts wijzen er volgens verweerder echter op dat het zoveel mogelijk nabootsen van de natuurlijke leefomgeving op het bedrijf van appellant, mede gezien de locatie, op beperkingen stuit en daardoor al snel tot een onhoudbare situatie leidt wanneer de weersomstandigheden verslechteren. Door appellant is niet betwist dat de ligplek wel erg nat was op het moment van het onderzoek. Het feit dat de boomgaard van appellant vol ligt met voorwerpen met scherpe en uitstekende delen maakt dat de mogelijkheid reëel aanwezig is dat de dieren zich hieraan kunnen verwonden. Dat dit zich nog niet heeft voorgedaan, doet hieraan volgens verweerder niet af. De gegeven termijn om de maatregelen te treffen is volgens verweerder niet onredelijk omdat appellant door de toezichthouders op 22 oktober 2013 mondeling is geïnformeerd over de maatregelen die hij diende te treffen. Ten aanzien van de stelling van appellant dat het meevoeren van de stieren helemaal niet nodig was geweest als de toezichthouders hadden willen ingaan op zijn voorstel om de stieren naar de winterstal brengen, overweegt verweerder als volgt:
“Mij is gebleken dat toen de toezichthouders bij u aangaven dat de door u gespannen overkapping over de ligplaats niet voldeed om een einde te maken aan de overtredingen, u op die bewuste vrijdag, 25 oktober 2013, de toezichthouders nog heeft gemeld dat u bezig was met het zoeken naar een winteropvanglocatie voor uw runderen. Deze locatie was nog niet direct beschikbaar en u moest aldaar nog aanpassingen doorvoeren om de stalling als huisvesting voor uw runderen geschikt te maken. Ik concludeer daaruit dat hier sprake is van een in de tijd onzekere voorwaarde. Bovendien wordt dit voorstel gedaan na afloop van de gegeven termijn.
Uit het voorgaande volgt dat u voor en op 25 oktober 2013, nog geen winteropvang had geregeld. Overplaatsing van de stieren hier naar toe was dan ook niet aan de orde. Het overplaatsen van de stieren om latere datum is in het kader van de afgegeven last niet te accepteren, omdat dit erop zou neerkomen dat ik het overtreden van bepalingen van de Gwwd zou gedogen. Daarbij komt dat u ingeval van twijfel, vragen en verzoeken hieromtrent binnen de gestelde termijn contact met mij had kunnen opnemen. Hiervan heeft u geen gebruik gemaakt. U komt pas met het voorstel, nadat de begunstigingstermijn is verstreken. Nu de opgelegde maatregelen niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn uitgevoerd, brengt dit met zich mee dat ik dan van mijn bevoegdheid gebruik maak en bestuursdwang toepas.”
4. In beroep handhaaft appellant al wat hij in bezwaar heeft aangevoerd. Samengevat weergegeven betwist appellant dat hij overtredingen heeft begaan door toe te lichten dat hij zijn Belted Galloways altijd goed heeft verzorgd, bestrijdt hij de stelling van verweerder dat hij door de toezichthouders reeds op 22 oktober 2013 mondeling is geïnformeerd over de te nemen maatregelen en handhaaft hij stelling dat de begunstigingstermijn – één dag – te kort was. Ten aanzien van de te nemen maatregelen wijst appellant erop dat hij op 24 oktober 2013 potentieel gevaarlijke objecten tezamen met ander snoei- en afvalhout op een beperkt aantal plekken in de boomgaard heeft op- en ingestapeld. Volgens appellant hebben de toezichthouders deze stapels bij de hercontrole uit elkaar getrokken waardoor allerlei uitstekende delen tevoorschijn kwamen. Voorts stelt appellant dat in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat hij nog bezig was met het zoeken van een winteropvanglocatie. De winterstal te [plaats 2] was onmiddellijk beschikbaar, zoals hij aan toezichterhouder [naam 3] heeft meegedeeld. Ten slotte merkt appellant op dat het bestreden besluit omschrijvingen van de feiten bevat die niet zijn terug te voeren op hetgeen is vermeld in de toezichtsrapporten van de NVWA. Appellant heeft foto’s bijgevoegd ter ondersteuning van zijn betoog.
5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat naar zijn mening appellant voldoende tijd is geboden om de boomgaard op orde te brengen en wijst er in dat verband op dat hij voor het uitvoeren van deze werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van de agrarische bedrijfsverzorgingsdienst, hetgeen appellant ook had kunnen doen, dan wel had hij zijn vee elders kunnen onderbrengen. Volgens verweerder zijn de zeven stieren in beslag genomen omdat appellant geen of in voldoende mate gehoor heeft gegeven aan de opgelegde last onder bestuursdwang en de begunstigingstermijn niet heeft gebruikt om de omstandigheden voor de dieren op wezenlijke onderdelen te verbeteren. Ofschoon appellant wel een aantal maatregelen had genomen, waren deze niet afdoende. De dieren hadden namelijk na afloop van de begunstigingstermijn nog steeds niet de beschikking over een schone en droge ligplaats. Verweerder heeft verder bij de hercontrole op 25 oktober 2013 vastgesteld dat appellant geen begin had gemaakt met het verwijderen van het losliggende hout, metaal en prikkeldraad. Na het opruimen van het terrein waar de runderen werden geweid, heeft verweerder foto’s gemaakt van de aldaar aangetroffen materialen.
6. De Gwd luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 38
Bij algemene maatregel van bestuur worden voor bij die maatregel aangewezen categorieën van houders van dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren regelen gesteld omtrent de verzorging, voedering, drenking, behandeling en het africhten van dieren.
Het Besluit welzijn productiedieren ten tijde en voor zover van belang als volgt:
4. Behuizing en inrichtingen voor de beschutting van een dier zijn zodanig geconstrueerd en verkeren in een zodanige staat van onderhoud dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden. (…)
Overtreding Gwwd:
7. Het College ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of appellant de artikelen 36 en 37 Gwd heeft overtreden. Daartoe overweegt het College als volgt.