ECLI:NL:CBB:2024:905

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
23/1870
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 door de minister van Economische Zaken

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2024, zaaknummer 23/1870, werd het beroep van een onderneming tegen de vaststelling van de subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) behandeld. De minister van Economische Zaken had op 15 mei 2023 een vaststellingsbesluit genomen, waarbij de subsidie was vastgesteld op € 13.874,06. Dit besluit werd op 15 september 2023 herroepen, en de subsidie werd definitief vastgesteld op € 26.232,65. De onderneming ging in beroep tegen dit herroepen besluit.

Het College oordeelde dat het beroep ongegrond was. De minister had de omzet over de referentieperiode bepaald op basis van de aangiften omzetbelasting, wat volgens de geldende rechtspraak is toegestaan. De onderneming voerde aan dat de omzet moest worden vastgesteld op basis van de boekhouding, maar het College oordeelde dat de aangifte omzetbelasting leidend is, zoals ook blijkt uit eerdere uitspraken. De onderneming kon niet aantonen dat er vergelijkbare gevallen waren waarin de minister van de financiële administratie was uitgegaan.

De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De onderneming heeft de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1870
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: V. de Jong)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 15 mei 2023 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 13.874,06.
Met het besluit van 15 september 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het vaststellingsbesluit herroepen en de subsidie definitief vastgesteld op € 26.232,65.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 De onderneming voert aan dat de omzet over de referentieperiode (Q2 van 2019) moet worden bepaald aan de hand van de omzet zoals deze blijkt uit de boekhouding (grootboekkaarten), omdat deze aanzienlijk afwijkt van de omzet die is opgegeven in de aangiften voor de omzetbelasting over dit tijdvak. Nergens in de TVL is bepaald dat de aangifte omzetbelasting leidend is. De werkelijke omzet moet daarom als basis dienen. Dit staat ook op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De onderneming stelt dat zij vergelijkbare gevallen kent waarin de aangifte omzetbelasting ook niet aansluit bij de werkelijke omzet en waarin de minister bij de definitieve berekening van het omzetverlies is uitgegaan van de omzet die uit de grootboekkaarten blijkt.
3 De minister heeft in het bestreden besluit de omzet over de referentieperiode bepaald op basis van de gegevens uit de aangiften over de maanden april, mei en juni 2019. De minister heeft daarbij rekening gehouden met een suppletieaangifte over april 2019.
4 Het is vaste rechtspraak van het College dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting mag gebruiken voor het bepalen van de omzet en het berekenen van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:306) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). [1] Dat is in dit geval niet anders. Niet gebleken is dat de onderneming niet over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt. De minister moet dan de omzet vaststellen aan de hand van de (suppletie)aangiften voor de omzetbelasting, zoals hij ook heeft gedaan. Het vaststellen van de omzet over de referentieperiode aan de hand van de grootboekkaarten, zoals de onderneming wil, is in deze situatie op grond van de TVL niet mogelijk.
5 De onderneming heeft niet aannemelijk gemaakt dat op de website van de RVO staat, of op enig moment heeft gestaan, dat niet de aangifte omzetbelasting, maar de financiële administratie leidend zou zijn. Ook is niet gebleken dat er vergelijkbare gevallen zijn waarin de minister wél is uitgegaan van de financiële administratie. De onderneming heeft niet verwezen naar specifieke ondernemingen waarbij dit het geval zou zijn, zodat niet kan worden vastgesteld of het om gelijke gevallen gaat.
6 Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl