ECLI:NL:CBB:2024:902

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
23/1717
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Autoriteit Consument en Markt over maximumtarieven warmteleveranciers

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een individuele afnemer van warmte, aangeduid als [naam 1], en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de vaststelling van maximumtarieven voor warmtelevering. De ACM had op 9 december 2022 een Tarievenbesluit genomen, waarin de maximumtarieven per 1 januari 2023 werden vastgesteld. [naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de ACM verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 14 juli 2023. Hierop heeft [naam 1] beroep ingesteld bij het College.

Tijdens de zitting op 12 november 2024 heeft [naam 1] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de door de ACM vastgestelde tarieven nadelige financiële gevolgen voor hem hebben. De ACM heeft in haar bestreden besluit erkend dat [naam 1] een persoonlijk belang heeft bij de tarieven, maar de Vereniging Energie-Nederland (VEN) heeft betoogd dat [naam 1] geen belanghebbende is, omdat zijn belangen niet voldoende onderscheiden zijn van die van andere afnemers.

Het College heeft geoordeeld dat [naam 1] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat zijn belangen niet voldoende uniek zijn. Het College heeft het bestreden besluit van de ACM vernietigd, maar het beroep van [naam 1] niet gegrond verklaard, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is. De uitspraak heeft geen proceskostenveroordeling tot gevolg en de ACM is opgedragen het griffierecht aan [naam 1] te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1717

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats]

en

de Autoriteit Consument en Markt

(gemachtigden: mr. T. Telder, mr. S.A. Broodman en mr. M.C.F. van Duijn)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Vereniging Energie-Nederland, te Den Haag, (VEN)
(gemachtigden: mr. J.E. Janssen en mr. B.J.M. van Oorschot)

Procesverloop

Met het besluit van 9 december 2022 heeft de ACM op grond van de Warmtewet maximumtarieven per 1 januari 2023 vastgesteld (Tarievenbesluit).
Met het besluit van 14 juli 2023 (bestreden besluit) heeft de ACM, voor zover van belang, het bezwaar van [naam 1] tegen het Tarievenbesluit ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De ACM heeft een verweerschrift ingediend.
VEN heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Ten aanzien van een aantal stukken die de ACM verplicht is over te leggen heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 24 oktober 2024 heeft de rechter-commissaris de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. [naam 1] en VEN hebben het College toestemming verleend om ook op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
De zitting was op 12 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , de gemachtigden van de ACM en namens VEN de gemachtigde Van Oorschot en [naam 2] .

Overwegingen

1. De ACM stelt jaarlijks de maximumtarieven vast die een leverancier van warmte in rekening mag brengen. Het beroep van [naam 1] gaat over de maximumtarieven voor warmtelevering die de ACM in het Tarievenbesluit heeft vastgesteld. [naam 1] is een particulier die warmte afneemt van Eneco.
2 VEN heeft zich op het standpunt gesteld dat het College niet toe zou moeten komen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat het bezwaar van [naam 1] niet- ontvankelijk is. [naam 1] is als individuele particuliere afnemer volgens VEN geen belanghebbende bij het Tarievenbesluit, omdat hij geen persoonlijk belang heeft. Het belang van [naam 1] onderscheidt zich niet voldoende van de belangen van alle andere honderdduizenden aangeslotenen op een collectief warmtenet.
3 De ACM heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat [naam 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bestreden tarieven voor hem nadelige financiële gevolgen hebben en dat hij daarom een persoonlijk belang heeft bij die tarieven. De ACM heeft hierbij verwezen naar wat [naam 1] tijdens de hoorzitting in bezwaar naar voren heeft gebracht. [naam 1] heeft daar gesteld dat Eneco tarieven hanteert op het niveau van de door de ACM vastgestelde maximumtarieven. Verder heeft hij aangegeven dat het realistisch is om te denken dat zijn warmteverbruik in 2023 uitkomt boven de verbruiksgrens van warmte, waarvoor het prijsplafond geldt. [naam 1] heeft daaraan toegevoegd dat, als dat anders zou zijn, hij in zijn woongenot wordt aangetast in zijn streven om maar niet boven die verbruiksgrens uit te komen. De ACM heeft in de beoordeling van de belanghebbendheid meegewogen dat de bescherming van kleinverbruikers tegen het in rekening brengen van te hoge tarieven door een monopolist een (centrale) doelstelling is in de Warmtewet (Kamerstukken II 2016-2017, 34723, nr. 3, blz. 4).
4 Het College is van oordeel dat [naam 1] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College licht dit als volgt toe.
5 Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende moet volgens de rechtspraak sprake zijn van een eigen, persoonlijk (dat wil zeggen: voldoende onderscheidend), objectief bepaalbaar, actueel en voldoende zeker belang, dat bovendien rechtstreeks bij het besluit is betrokken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 20 juni 2023, ECLI:NL:CBB:2023:313, onder 3).
6 De belangen waarop [naam 1] zich heeft beroepen, zijn belangen die zich niet in voldoende mate onderscheiden van de belangen van alle andere afnemers van warmte waarop de Warmtewet ziet. Dat [naam 1] afnemer is van een warmteleverancier die de maximumtarieven hanteert, maakt niet dat hij een voldoende onderscheidend belang heeft. Het Tarievenbesluit heeft voor alle afnemers hetzelfde gevolg, namelijk dat zij maximaal met de door de ACM vastgestelde tarieven zullen worden geconfronteerd. Gelet op de algemene strekking van het Tarievenbesluit, is niet voldoende onderscheidend dat de vastgestelde maximumtarieven door het persoonlijke verbruik en de persoonlijke situatie van de afnemer per afnemer mogelijk een andere impact hebben. Dit valt ook af te leiden uit de uitspraken van het College van 28 april 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:145, 11 mei 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:139) en 13 februari 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:50).
7 Het College merkt in dit verband nog op dat afnemers wel kunnen opkomen tegen een besluit tot vaststelling van maximumtarieven als zij zijn verenigd in een representatieve organisatie. Dit volgt uit artikel 23 van de Warmtewet.
8 Het College concludeert dat de ACM het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Dat betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard, maar niet met het door [naam 1] gewenste resultaat. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep komt het College dus niet toe.
9 Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt de ACM op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam 1] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. M. van Duuren en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
w.g. J.H. de Wildt w.g. I.C. Hof