In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een individuele afnemer van warmte, aangeduid als [naam 1], en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de vaststelling van maximumtarieven voor warmtelevering. De ACM had op 9 december 2022 een Tarievenbesluit genomen, waarin de maximumtarieven per 1 januari 2023 werden vastgesteld. [naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de ACM verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 14 juli 2023. Hierop heeft [naam 1] beroep ingesteld bij het College.
Tijdens de zitting op 12 november 2024 heeft [naam 1] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de door de ACM vastgestelde tarieven nadelige financiële gevolgen voor hem hebben. De ACM heeft in haar bestreden besluit erkend dat [naam 1] een persoonlijk belang heeft bij de tarieven, maar de Vereniging Energie-Nederland (VEN) heeft betoogd dat [naam 1] geen belanghebbende is, omdat zijn belangen niet voldoende onderscheiden zijn van die van andere afnemers.
Het College heeft geoordeeld dat [naam 1] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat zijn belangen niet voldoende uniek zijn. Het College heeft het bestreden besluit van de ACM vernietigd, maar het beroep van [naam 1] niet gegrond verklaard, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is. De uitspraak heeft geen proceskostenveroordeling tot gevolg en de ACM is opgedragen het griffierecht aan [naam 1] te vergoeden.