ECLI:NL:CBB:2024:88

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/2053
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag evenementen door minister op basis van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 februari 2024, werd het beroep van een onderneming ongegrond verklaard. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE), nadat zij haar evenement PotatoEurope 2021 had geannuleerd. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen, omdat de annulering niet het gevolg was van een evenementenverbod dat gold op de data van het evenement. De onderneming had het evenement geannuleerd op 21 juli 2021, terwijl het evenementenverbod pas op 14 augustus 2021 inging. De onderneming voerde aan dat zij voldeed aan de voorwaarden van de ATE en dat de overheid met haar beleid niet duidelijk was geweest, waardoor zij tussen wal en schip viel. De minister stelde echter dat de subsidie alleen verstrekt kan worden als het evenement moet worden geannuleerd vanwege een evenementenverbod, wat in dit geval niet aan de orde was. Het College oordeelde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was, omdat de onderneming niet aan de vereisten voldeed. Ook werd het beroep op het evenredigheidsbeginsel afgewezen, omdat de onderneming de mogelijkheid had om haar kosten te matigen en er geen specifieke omstandigheden waren die de afwijzing onevenwichtig maakten. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder subsidies op basis van de ATE kunnen worden verstrekt.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2053

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 februari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. S. Piron).

Procesverloop

Met het besluit van 6 april 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE) afgewezen.
Met het besluit van 13 september 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 9 november 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
Totstandkoming en doel van de ATE
1.1
Omdat de evenementensector hard werd geraakt door de beperkende maatregelen van de rijksoverheid als gevolg van de uitbraak van het coronavirus COVID-19, is door het kabinet in juni 2021 eerst de Tijdelijke regeling Subsidie evenementen Covid-19 (TRSEC) opengesteld. In de toelichting bij deze regeling is erop gewezen dat organisatoren van evenementen het financiële risico van annulering door een pandemie niet meer kunnen verzekeren omdat verzekeraars deze dekking uit hun annuleringspolissen hebben geschrapt. Om te stimuleren dat in de tweede helft van 2021 toch evenementen georganiseerd zouden worden, was een andere vorm van zekerheid nodig. Het door het kabinet gereserveerde bedrag werd hiervoor ingezet door middel van een subsidie die uitsluitend zou worden uitgekeerd als een evenement daadwerkelijk geannuleerd moest worden vanwege een verbod. Door op deze manier het investeringsverlies te dekken, stond de rijksoverheid als het ware garant voor de gemaakte kosten. Het kabinet beoogde op deze manier de levensvatbaarheid van de sector, inclusief de achterliggende keten van betrokken bedrijven, voor de nabije toekomst te bevorderen. De regeling was erop gericht dat de organisator van een evenement gecompenseerd werd voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement en dat hij zijn toeleveranciers kon betalen voor zover hij daartoe privaatrechtelijk verplicht was [1] .
1.2
Met de ATE wilde het kabinet organisatoren van evenementen tegemoetkomen die wel kosten hadden gemaakt, maar niet voldeden aan de voorwaarden voor de TRSEC. De directe aanleiding voor de ATE was het kabinetsbesluit van 9 juli 2021 om ongeplaceerde evenementen met ingang van 10 juli 2021 te verbieden. Een belangrijke overweging voor het kabinet was hierbij dat organisatoren van evenementen niet meer de kans hadden hun kosten te matigen vanwege het vrijwel onmiddellijk ingaande evenementenverbod. Hierdoor bestond het risico dat veel kleinschalige, lokaal georganiseerde evenementen met financiële tekorten zouden blijven zitten, met mogelijke nadelige gevolgen voor de betrokken gemeenschappen. Het kabinet heeft de beperkende maatregelen van 9 juli 2021 driemaal verlengd (bij besluitvorming van 13 augustus 2021, 14 september 2021 en 12 november 2021), zodat de ATE betrekking heeft op de periode vanaf 10 juli 2021 tot en met 31 december 2021 [2] .
Aanleiding voor deze procedure
2 De onderneming wilde op 1 september 2021 en 2 september 2021 het evenement PotatoEurope 2021 houden en is daarvoor in 2020 met de voorbereidingen gestart. Op 21 juli 2021 heeft de onderneming het evenement geannuleerd. Op dat moment gold een evenementenverbod voor evenementen als dat van de onderneming tot 14 augustus 2021. Op 13 augustus 2021 werd het verbod verlengd tot 20 september 2021. De onderneming heeft op 22 maart 2022 subsidie op grond van de ATE aangevraagd. De minister heeft de aanvraag van de onderneming afgewezen omdat op het moment dat de onderneming het evenement annuleerde, voor de geplande data van het evenement geen evenementenverbod gold of was aangekondigd.
Standpunt van de onderneming
3.1
De onderneming voert aan dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Zij voldoet aan alle vereisten van de ATE zoals vermeld op de website van de RVO. Op deze website staan ook de startdatum en de einddatum van het evenementenverbod vermeld, namelijk van 10 juli 2021 tot 24 september 2021. Er staat geen enkel specifiek vereiste genoemd over de datum van annulering. Het kan niet zo zijn dat de onderneming door gebrek aan een duidelijk beleid van de overheid, tussen wal en schip valt. De overheid liep met alle regelingen constant achter de feiten aan. De onderneming kon geen gebruik maken van de TRSEC omdat zij voor eerdere edities van het evenement geen annuleringsverzekering had (wat voor de TRSEC een voorwaarde was). Dat was voor de onderneming ook niet nodig omdat voor zakelijke evenementen geldt dat de organisator vrij is om zelf algemene voorwaarden op te stellen. De onderneming heeft met de klanten van PotatoEurope 2021 de afspraak gemaakt dat in het geval van het annuleren van het evenement, de registratiekosten van € 750,- niet zullen worden vergoed, maar alle overige kosten wel. De onderneming heeft getracht met al haar leveranciers afspraken te maken over onder meer de aanbetalingen en uiterlijke annuleringsdatum. De onderneming heeft dit tot half juli 2021 weten te rekken, maar vanaf dat moment zouden de aanbetalingen zodanig zijn dat, met geen enkel zicht op een tegemoetkoming vanuit de overheid, de onderneming het risico dat het evenement op het laatste moment niet door zou mogen gaan, niet meer kon dragen.
3.2
Het evenement trekt veel buitenlandse standhouders die vanwege het feit dat in Nederland code rood gold, niet konden deelnemen omdat zij na het evenement niet meer zouden kunnen terugreizen naar hun eigen land. Volgens de onderneming was op het moment dat het evenement door haar werd geannuleerd op grond van de persconferentie van 9 juli 2021 ook al min of meer duidelijk dat het evenementenverbod zou worden gehandhaafd, dan wel het evenement alleen onder bepaalde voorwaarden kon doorgaan, waaronder een placeringsplicht. Onder deze voorwaarde zou het voor de onderneming niet mogelijk zijn geweest om het evenement te organiseren. Ook had de onderneming nog geen vergunning van de gemeente omdat onduidelijk was wat de situatie zou worden. Onder die omstandigheden was het voor de onderneming onmogelijk om door te gaan met de organisatie van het evenement. Door het evenement op 21 juli 2021 te annuleren, heeft de onderneming de kosten van de organisatie van het evenement nog enigszins binnen de perken weten te houden. Dat zij daar nu geen subsidie voor ontvangt, is voor de onderneming onbegrijpelijk. Als zij had gewacht en was doorgegaan met de organisatie, zouden de kosten twee tot drie keer zo hoog zijn geworden, terwijl zij daar dan wel subsidie voor zou ontvangen.
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen. In artikel 3, eerste lid, van de ATE is bepaald dat uitsluitend subsidie wordt verstrekt als het evenement moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. Hiervan is geen sprake omdat de onderneming het door haar georganiseerde evenement op eigen initiatief heeft geannuleerd en niet vanwege een op dat moment voor de data van het evenement geldend evenementenverbod. Ook was er op dat moment geen verbod voor de geplande data van het evenement aangekondigd. De minister verwijst naar een uitspraak van het College van 6 juni 2023 [3] over de TRSEC die eenzelfde vereiste kent (artikel 3, van de TRSEC). De ATE biedt geen ruimte om subsidie te verlenen op basis van de door de onderneming genoemde argumenten in verband met de onduidelijkheid of het evenementenverbod zou worden voortgezet of beëindigd.
4.2
De minister volgt de onderneming niet in het betoog dat het evenementenverbod voor de geplande data al tijdens de persconferentie van 9 juli 2021 was aangekondigd, dan wel dat al ruim voor 13 augustus 2021 bekend was dat de maatregelen verlengd zouden worden. Uit de tekst van de persconferentie blijkt dat het evenementenverbod was afgekondigd tot 14 augustus 2021, maar niet dat de maatregelen daarna ook nog zouden gelden. De minister heeft binnen de ATE geen ruimte om af te wijken van de regels op grond waarvan de subsidie kan worden toegekend. Ook niet als blijkt dat het verbod uiteindelijk er wel aan in de weg zou hebben gestaan om een evenement te houden op de geplande data.
Beoordeling door het College
Voldoet de onderneming aan de vereisten voor recht op subsidie op grond van de ATE?
5.1
Artikel 3, eerste lid, van de ATE bepaalt dat de minister aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie verstrekt ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. Uit het laatste gedeelte van deze bepaling volgt dat op het moment dat een evenement wordt geannuleerd, sprake moet zijn van een evenementenverbod voor de datum waarop het evenement plaatsvindt. Anders wordt het evenement immers niet geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
5.2
Op het moment dat de onderneming het evenement annuleerde, te weten op 21 juli 2021, was er weliswaar een evenementenverbod, maar nog niet voor de data waarop het evenement zou plaatsvinden (1 en 2 september 2021). De maatregelen voor evenementen in de periode vanaf 14 augustus 2021 zijn namelijk pas op 13 augustus 2021 door het kabinet aangekondigd. Anders dan door de onderneming is betoogd, blijkt uit de letterlijke tekst van de persconferentie op 9 juli 2021 niet dat toen al bekend was dat er na 13 augustus 2021 een evenementenverbod zou zijn. De onderneming heeft ook geen andere stukken overgelegd waaruit zou blijken dat op het moment dat de onderneming het evenement annuleerde, al duidelijk was dat op de geplande data van het evenement een evenementenverbod zou gelden.
5.3
Het College overweegt dat artikel 3, eerste lid, van de ATE aan de minister een gebonden bevoegdheid geeft. Dat betekent dat de minister de subsidie niet kan verstrekken als niet wordt voldaan aan het vereiste in deze bepaling. De onderneming heeft het evenement niet geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod voor de data van het geplande evenement en voldoet dus niet aan het vereiste van dit artikel. De ATE bevat geen hardheidsclausule.
Kan de onderneming een geslaagd beroep doen op het evenredigheidsbeginsel?
6.1
De onderneming vindt het onbegrijpelijk dat zij wel subsidie had ontvangen als zij was doorgegaan met de organisatie en de kosten twee tot drie keer zo hoog zouden zijn geworden. Het College begrijpt dit zo dat de onderneming het besluit in strijd vindt met het evenredigheidsbeginsel en dat artikel 3, eerste lid, van de ATE in haar geval buiten toepassing moet worden gelaten.
6.2
Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel hanteert het College de in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 [4] en van het College 17 mei 2022 [5] neergelegde maatstaf. Het College gaat bij het vormen van zijn oordeel uit van de vragen of de afwijzing van de aanvraag om subsidie geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of, als het besluit op zichzelf geschikt en noodzakelijk is, het in de gegeven omstandigheden ook evenwichtig is.
6.3
Op grond van de ATE wordt uitsluitend subsidie toegekend als een evenement geannuleerd moet worden vanwege een evenementenverbod voor de dag of dagen waarop het zou plaatsvinden. Het College is van oordeel dat het afwijzen van een aanvraag om subsidie wanneer niet aan deze voorwaarde is voldaan, een geschikt en noodzakelijk middel is om ervoor te zorgen dat het beschikbaar gestelde geld terechtkomt bij de ondernemingen waar de regeling voor bedoeld is.
6.4
Uit de toelichting blijkt dat de regeling is ingegeven door vrijwel onmiddellijk ingaande evenementenverboden, waardoor organisatoren van evenementen niet meer de kans hadden hun kosten te matigen. In dit geval had de onderneming wel de mogelijkheid de kosten te matigen, omdat de geplande evenementdata verder in de tijd lagen. Dit heeft de onderneming ook gedaan door op 21 juli 2021 het evenement te annuleren. Het bestreden besluit is dan alleen onevenwichtig als specifieke omstandigheden daar in het individuele geval van de onderneming aanleiding voor geven. Hiervan is niet gebleken. Dat, zoals de onderneming stelt, wel een recht op tegemoetkoming zou hebben bestaan als de onderneming het evenement niet had geannuleerd of op een later moment, is niet een omstandigheid die de afwijzing onevenwichtig maakt. De afwijzing van de aanvraag is dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, zodat er geen reden is om artikel 3, eerste lid, van de ATE in dit geval buiten toepassing te laten.
Slotsom
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. H. van den Heuvel en mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. F. Willems

Voetnoten

1.Stcrt. 2021, 31019; toelichting bij de TRSEC.
2.Stcrt. 2022, 6038; toelichting bij de ATE.