ECLI:NL:CBB:2024:870
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B. Bastein
- I.E. van de Geest
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 op basis van omzetverlies door COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2024, zaaknummer 23/964, wordt de beslissing van de minister van Economische Zaken om de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 vast te stellen op € 0,- beoordeeld. De minister had eerder op 8 november 2022 besloten om het betaalde voorschot van € 41.087,81 terug te vorderen, omdat de onderneming niet voldeed aan de eis van ten minste 20% omzetverlies. Het bezwaar van de onderneming tegen dit besluit werd op 21 februari 2023 ongegrond verklaard, waarna de onderneming beroep instelde.
Het College oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. De minister heeft terecht de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting, waarin de post 'onderhanden projecten' niet is opgenomen. De onderneming betoogde dat deze post wel als omzet moet worden beschouwd, maar het College stelt vast dat de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor de berekening van het omzetverlies, zoals eerder in vergelijkbare zaken is geoordeeld. De onderneming doet aangifte over haar gehele omzet, waardoor de minister niet onterecht de post 'onderhanden projecten' buiten beschouwing heeft gelaten.
De uitspraak benadrukt dat de wijze van berekening van het omzetverlies niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, ook al leidt dit tot het niet ontvangen van subsidie. Het College concludeert dat de minister zijn bevoegdheid om de subsidie vast te stellen op € 0,- correct heeft gebruikt. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.