ECLI:NL:CBB:2024:790

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
23/466
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring subsidie COVID-19 door ondernemer

Op 5 november 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzet van een ondernemer tegen een eerdere uitspraak van 18 juni 2024. In die uitspraak werd het beroep van de ondernemer ongegrond verklaard, waarbij de minister van Economische Zaken de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 voor de periode oktober tot en met december 2021 op € 0,- had vastgesteld. De ondernemer stelde dat hij recht had op de subsidie, omdat hij ten minste 20% omzetverlies had geleden, maar het College oordeelde dat de ondernemer niet voldeed aan dit vereiste.

De ondernemer voerde in het verzetschrift aan dat een deel van de omzet die hij had opgegeven voor het vierde kwartaal van 2021 betrekking had op prestaties die in het derde kwartaal waren geleverd. Hij benadrukte dat zijn onderneming in het vierde kwartaal gesloten was en dat de facturen betrekking hadden op prestaties die in september 2021 waren geleverd. Het College verwierp dit betoog, omdat de gegevens van de Belastingdienst leidend zijn en de ondernemer het factuurstelsel hanteert. De datum van de factuur bepaalt het tijdvak voor de omzet, niet de datum van de geleverde dienst.

Daarnaast werd het beroep van de ondernemer op het evenredigheidsbeginsel afgewezen, omdat niet was aangetoond dat het besluit onevenredig nadelig was. Het College concludeerde dat de ondernemer in verzet niets had aangevoerd dat de eerdere uitspraak in twijfel trok. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard, waarmee de zaak werd afgesloten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/466

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 op het verzet van

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] ,te [plaats] (ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. drs. G.O. Hoeksma en mr. S.M. Piron)

Procesverloop

De ondernemer heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 18 juni 2024.
De zitting was op 17 oktober 2024. De gemachtigden van de minister hebben aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Met de uitspraak van 18 juni 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:414) heeft het College het beroep van de ondernemer tegen het besluit van de minister van 16 december 2022 ongegrond verklaard. Het College heeft geoordeeld dat de minister de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december 2021 terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de ondernemer niet voldoet aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies.
2 De ondernemer heeft in het verzetschrift herhaald dat (een deel van) de omzet die zij heeft opgegeven voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 betrekking heeft op prestaties die zijn geleverd in Q3 van 2021. De onderneming was in Q4 van 2021 gesloten en de ondernemer heeft in een e-mail aan haar boekhouder nadrukkelijk benoemd dat de facturen zien op prestaties die in september van 2021 zijn geleverd. De ondernemer benadrukt dat zij een moeilijke periode heeft doorgemaakt en dat het een grote schok was dat de verleende subsidie moest worden terugbetaald.
3.1
Het betoog van de ondernemer dat de omzet over Q4 van 2021 moet worden bepaald aan de hand van de eigen administratie, heeft het College in de uitspraak van 18 juni 2024 besproken en verworpen onder verwijzing naar andere uitspraken van het College. Omdat de ondernemer aangifte voor de omzetbelasting doet over de gehele omzet, zijn de gegevens van de Belastingdienst die volgen uit de aangifte omzetbelasting leidend. Dat de facturen die in Q4 van 2021 zijn verzonden, betrekking hebben op feesten en partijen die in Q3 van 2021 zijn gegeven, leidt ook niet tot een ander oordeel. De ondernemer hanteert het factuurstelsel. De datum van de factuur bepaalt daarbij over welk tijdvak de ondernemer de omzet moet aangeven. De datum waarop een dienst wordt geleverd, is niet relevant. Vergelijk de uitspraken van het College van 18 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:380) en 13 augustus 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:561).
3.2
Voor zover de ondernemer een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel, slaagt dat niet. Niet is gebleken dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt. Dat de ondernemer de verleende subsidie moet terugbetalen is daarvoor niet voldoende.
4 Het College stelt vast dat de ondernemer in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de uitspraak van 18 juni 2024 niet juist is. Het verzet is daarom ongegrond. Dit betekent dat de zaak met deze uitspraak is geëindigd.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. M. Ettema