Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam] , te [woonplaats] (de onderneming)
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
Beoordeling
Beslissing
uitspraak te ondertekenen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 27 oktober 2022 de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 14.715,- teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 16 december 2022.
De onderneming voerde aan dat zij een partycentrum exploiteert en dat de omzet die in Q4 van 2021 is opgegeven, deels betrekking heeft op prestaties die in Q3 van 2021 zijn geleverd. De onderneming verzocht om de omzet aan te passen op basis van haar eigen financiële administratie, in plaats van de aangifte omzetbelasting. Het College heeft echter geoordeeld dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting blijkt, omdat de onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van het College, waarin is vastgesteld dat de aangifte omzetbelasting gebruikt moet worden voor het bepalen van de omzet en het omzetverlies.
Het College heeft geconcludeerd dat de minister geen rekening hoefde te houden met de omzet die betrekking heeft op Q3 van 2021, en heeft het beroep van de onderneming ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.