ECLI:NL:CBB:2024:748

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
23/1670
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boetebesluit Wet dieren en overtredingen in slachthuis

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 21 juli 2023 heeft geoordeeld dat [naam 1] terecht is beboet voor overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank had vastgesteld dat medewerkers van [naam 1] tijdens inspecties door de NVWA niet voldeden aan de hygiënevoorschriften, waardoor verontreiniging van het vlees niet kon worden voorkomen. De rechtbank verklaarde het beroep van [naam 1] gegrond vanwege een overschrijding van de redelijke termijn, maar bevestigde de boetes van € 2.500,- per overtreding. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister bevoegd was om de boetes op te leggen. Het College stelt vast dat de toezichthouders van de NVWA correct hebben gehandeld en dat de medewerkers van [naam 1] hun messen niet hebben ontsmet, wat in strijd is met de geldende hygiënevoorschriften. Het College concludeert dat er geen reden is om de opgelegde boetes te matigen, aangezien de overschrijding van de termijnen geen gevolgen heeft voor de bevoegdheid om een boete op te leggen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van [naam 1] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1670

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen en mr. V.W.J.H. Kobossen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2023, kenmerk 21/6363, in het geding tussen

[naam 1]

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 21 juli 2023 met kenmerk ROT 21/6363 (ECLI:NL:RBROT:2023:7549). De rechtbank heeft deze uitspraak op 25 augustus 2023 gerectificeerd.
[naam 1] heeft nog verdere stukken ingediend.
De zitting was op 27 juni 2024. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers 21/1310, 21/1372, 23/1547 en 23/1662. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Verder waren namens [naam 1] aanwezig
[naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] en namens de minister [naam 6] .

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2.1
Op 1 december 2020 hield een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie in het vuile gedeelte van de slachthal van de slachterij van [naam 1] . De toezichthouder zag dat een medewerker, die was belast met het afzetten, onthuiden en aanhaken van (het onderste deel van) de linker achterpoot van de geslachte kalveren, deze werkzaamheden bij zeven karkassen verrichtte zonder zijn mes tussentijds te ontsmetten in de sterilisator.
1.2.2
Op 4 januari 2021 hielden twee toezichthouders van de NVWA nogmaals een inspectie in het vuile gedeelte van de slachthal van de slachterij van [naam 1] . Deze toezichthouders zagen dat een medewerker van [naam 1] met een mes bezig was om de onderpoten van twee kalverkarkassen te verwijderen. De toezichthouders zagen dat de werknemer hierbij door de huid en met mest besmeurde huid sneed, dat hij het mes afspoelde met de slang die zich links van hem bevond, maar dat hij het mes niet steriliseerde. Vervolgens zagen de toezichthouders dat de medewerker naar het derde karkas liep, dat hij de horens knipte met een daarvoor bestemd apparaat, dat hij hierna met hetzelfde mes de huid rondom de horens eraf sneed en daarna de kop verwijderde. Daarna verwijderde de medewerker met hetzelfde mes van dit karkas de onderpoten en buigpezen. Even later zagen de toezichthouders dat een andere medewerker van [naam 1] de horens van een karkas knipte met een daarvoor bestemd apparaat en vervolgens met zijn mes de huid rond de horens los sneed en deze verwijderde, waarbij hij door de huid en met mest besmeurde huid sneed. De toezichthouders zagen dat hij hetzelfde mes vervolgens gebruikte om de kop los te snijden. Hierbij sneed hij door de huid van de nek en de hals. Hij sneed door het nekgewricht om de kop los te maken van het karkas. Daarna spoelde hij zijn mes schoon met een waterslang en scherpte hij zijn mes. De toezichthouders zagen dat hij zijn mes niet steriliseerde. Vervolgens liep deze medewerker naar het volgende karkas en knipte hij opnieuw de horens met het daarvoor bestemde apparaat. De toezichthouders zagen dat hij de hierboven beschreven handelingen herhaalde bij tien karkassen, waarbij hij zijn mes tussendoor wel afspoelde en scherpte, maar het niet één keer steriliseerde.
1.2.3
De bevindingen van de toezichthouders zijn neergelegd in rapporten van bevindingen (rapporten) gedateerd op 2 december 2020 en 4 januari 2021. Het College verwijst voor de weergave van deze rapporten naar de aangevallen uitspraak onder 2.1. en 2.2. In de rapporten is onder meer beschreven waar de toezichthouders van de NVWA zich bevonden en wat zij hebben geconstateerd.
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen in deze rapporten heeft de minister [naam 1] met afzonderlijke besluiten van 28 mei 2021 en 30 juli 2021 twee boetes van elk € 2.500,- opgelegd (boetebesluiten), voor het volgende beboetbare feit:
“Het uitslachten gebeurde niet op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees werd voorkomen.”
Volgens de minister heeft [naam 1] daarmee overtredingen begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in samenhang met artikel 3, eerste lid, in samenhang met Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, onderdeel 7, van Verordening (EG) 853/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004).
1.4
Met het besluit van 30 november 2021 heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen beide boetebesluiten ongegrond verklaard. Tegen dit besluit was het beroep van [naam 1] bij de rechtbank gericht.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam 1] de overtredingen heeft begaan en daarvoor terecht is beboet.
2.2
Het beroep van [naam 1] is alleen gegrond verklaard vanwege een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank heeft daarom het besluit op bezwaar vernietigd, de boetebesluiten herroepen voor zover die zien op de hoogte van de boetes en de boete in elk van de boetezaken vastgesteld op € 2.375,-. De rechtbank heeft een veroordeling in de door [naam 1] gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn uitgesproken, waarbij voor het gewicht van de zaak is uitgegaan van de wegingsfactor van 0,5 (licht). De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor ‘eiseres’ ‘ [naam 1] ’ en voor ‘verweerder’ ’de minister’ moet worden gelezen:
“6.1.2. De stelling van eiseres dat er ten onrechte geen cautie is gegeven voordat een medewerker is aangesproken en met die medewerker de geconstateerde overtredingen zijn besproken, leidt niet tot het oordeel dat de rechten van de verdediging zijn geschonden. De toezichthouder hoefde de cautie niet aan de betreffende medewerkers van eiseres ( [naam 7] en [naam 2] ) te geven, omdat uit de rapporten van bevindingen niet blijkt dat de toezichthouder deze medewerkers heeft verhoord of dat die medewerkers verklaringen met betrekking tot de gestelde overtredingen hebben afgelegd.
[…]
7.1.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat in beide gevallen de termijn van dertien weken is overschreden. Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is de in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb genoemde termijn van dertien weken na dagtekening van een rapport van bevindingen, waarbinnen een bestuursorgaan moet beslissen of een boete wordt opgelegd, een termijn van orde en zijn aan de overschrijding daarvan geen consequenties verbonden met betrekking tot de bevoegdheid om een boete op te leggen.
7.1.2.
Ook ziet de rechtbank in de enkele overschrijding van deze termijn – in beide gevallen bedraagt de overschrijding 12 weken – geen reden tot matiging van de boete. Aan de stelling van eiseres dat zij door het tijdsverloop in haar belangen is geschaad kan geen betekenis worden gehecht, nu zij deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de toezichthouder een medewerker van eiseres al vlak na de controle van zijn/haar constateringen op de hoogte heeft gebracht.
[…]
Is sprake van dubbele bestraffing (strijd met het "ne bis in idem"-beginsel)?
[…]
9.1.2.
Daargelaten of het bij het besluit van 15 januari 2021 en bij het bestreden besluit gaat om dezelfde overtreding(en), stelt de rechtbank vast dat het besluit van 15 januari 2021 een besluit tot stillegging van het bedrijf betreft. Zoals de minister in het verweerschrift heeft toegelicht is er bij het stilleggen van het bedrijf sprake van een herstelsanctie terwijl het bij een bestuurlijke boete gaat om een strafsanctie. Volgens vaste rechtspraak is het opleggen van een bestuurlijke boete naast een stilleggingsbesluit niet in strijd […] met artikel 5:43 van de Awb en het "ne bis in idem"-beginsel. Van een dubbele bestraffing is alleen daarom al geen sprake.
[…]
Is sprake van onzorgvuldige besluitvorming door onrechtmatige cumulatie van boetes?
[…]
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
10.1.1.
In het bestreden besluit heeft de minister al gereageerd op het bezwaar van eiseres tegen het (praktische) samenvoegen van twee primaire besluiten in één beslissing op bezwaar, namelijk met de overweging dat er geen rechtsregel is die zich daartegen verzet. De rechtbank onderschrijft die overweging. Verder acht de rechtbank van belang dat de minister elk bezwaarschrift tegen elk van de boetes heeft uitgesplitst en vervolgens alle gronden stuk voor stuk heeft besproken.
10.1.2.
Artikel 5:8 van de Awb ziet op de uit het strafrecht bekende meerdaadse samenloop. Daarvan is sprake indien een gedraging (een fysieke handeling) meer overtredingen oplevert, die ook afzonderlijk hadden kunnen worden gepleegd en die verschillende belangen schenden. Art. 5:8 bepaalt dat dan voor iedere overtreding afzonderlijk de daartoe bedreigde bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd. In deze zaak is echter geen sprake van één gedraging die meerdere overtredingen oplevert, maar van meerdere afzonderlijke gedragingen, die ook niet samenvallen in de tijd, en die ieder voor zich overtredingen opleveren die dus afzonderlijk beboetbaar zijn. Artikel 5:8 Awb mist daarom toepassing in deze zaak.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunten van partijen
3
[naam 1] betwist de overtredingen en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de haar opgelegde boetes verder had moeten matigen, omdat haar geen cautie is gegeven en de minister alle wettelijke termijnen schendt, waardoor [naam 1] geschaad wordt in haar belangen.
4 De minister heeft op de zitting verweer gevoerd.
5 Waar nodig zal het College in de beoordeling verder ingaan op de argumenten die partijen hebben aangevoerd.
Beoordeling door het College
Wettelijk kader
6.1
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van een overtreding?
6.2
[naam 1] heeft op de zitting betwist dat sprake is van overtredingen van de Wet dieren, gelezen in samenhang met de Regeling houders van dieren en Verordening 853/2004. Ter onderbouwing heeft [naam 1] aangevoerd dat de minister in zijn besluit van
30 november 2021 de grondslag heeft gewijzigd die aan de overtredingen ten grondslag is gelegd. Volgens [naam 1] wordt in artikel 4, tweede lid, in samenhang gelezen met bijlage II, hoofdstuk V, onder punt la, van Verordening van het Europees Parlement en de Raad van
29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004) voorgeschreven dat alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, afdoende moeten worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Aangezien artikel 4, tweede lid, van Verordening 852/2004 niet spreekt over sterilisatie, meent [naam 1] dat van overtredingen geen sprake is.
6.3.1
Het College overweegt als volgt.
6.3.2
De minister heeft de boetebesluiten gebaseerd op artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in samenhang met artikel 3, eerste lid, in samenhang met bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, onderdeel 7, van Verordening 853/2004. Daaruit volgt, voor zover van belang, dat het slachtproces op zodanige wijze moet worden uitgevoerd dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt dat apparatuur die met de buitenkant van huiden en
vachten in contact is geweest, niet meer in aanraking mag komen met het vlees.
Uit de preambule, dat wil zeggen de inleidende tekst, bij Verordening 853/2004 volgt dat bepaalde levensmiddelen specifieke gevaren kunnen inhouden voor de volksgezondheid, zodat specifieke hygiënevoorschriften moeten worden vastgesteld. Dat geldt met name voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong waarbij herhaaldelijk microbiologische en chemische gevaren zijn gemeld. De verordening heeft hoofdzakelijk tot doel om, met betrekking tot voedselveiligheid, een hoog niveau van bescherming van de consument te garanderen, met name door alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de gehele Europese Gemeenschap aan dezelfde regels te onderwerpen, en de goede werking van de interne markt met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong te waarborgen, en zo bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
In Verordening 853/2004 worden de voorschriften van Verordening 852/2004 verder uitgewerkt.
6.3.3
In zijn besluit van 30 november 2021 heeft de minister de grondslag van de boetebesluiten aangevuld met artikel 4, tweede lid, in samenhang gelezen met bijlage II, hoofdstuk V, onder punt l, onderdeel a, van Verordening 852/2004. Daarin is voorgeschreven dat alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, afdoende moeten worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten moeten zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden.
6.3.4
Anders dan [naam 1] op de zitting heeft gesteld, mocht de minister de grondslag van de boetebesluiten aanvullen. Dat is niet onrechtmatig. De systematiek en de uitgangspunten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over het beslissen op een bezwaarschrift brengen mee dat een primair besluit in volle omvang wordt heroverwogen en dat deze heroverweging de gelegenheid biedt fouten te herstellen. Daarbij geldt de eis dat het nieuwe besluit moet zijn te beschouwen als het resultaat van die heroverweging. In dit geval berust het besluit van
30 november 2021 op hetzelfde feitencomplex als de boetebesluiten, namelijk de in de rapporten voldoende specifiek omschreven feitelijke gedragingen van [naam 1] , te weten kort gezegd het niet op zodanige wijze uitslachten dat verontreiniging van het vlees werd voorkomen. De minister heeft de hoogte van de boetes niet gewijzigd. Het College is daarom van oordeel dat [naam 1] door deze aanvulling niet in haar verdedigingsbelang is geschaad (zie de uitspraak van het College van 15 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:757).
6.3.5
Het College leidt uit de tekst van de bepalingen van beide Verordeningen, gelezen in onderlinge samenhang, af dat apparatuur zoals messen, die met de buitenkant van huiden en vachten in contact zijn geweest, steeds na gebruik bij een karkas moeten worden ontsmet voordat zij bij een volgend karkas worden gebruikt. Daarbij betrekt het College de doelstelling van Verordening 853/2004 om, met betrekking tot voedselveiligheid, een hoog niveau van bescherming van de consument te garanderen, meer specifiek ingeval van levensmiddelen van dierlijke oorsprong vanwege de specifieke microbiologische en chemische gevaren voor de volksgezondheid. Verder blijkt uit de tekst van de bepaling onder bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onderdeel a, van Verordening 852/2004 dat het bij schoonmaken en ontsmetten om twee verschillende begrippen gaat. Bij schoonmaken worden zichtbare vervuiling zoals stof, etensresten en andere deeltjes van een oppervlak verwijderd. Door schoonmaken vermindert het aantal (potentiële) ziektekiemen op het oppervlak, maar deze worden niet gedood. Bij ontsmetten worden de bacteriën die op het oppervlak aanwezig zijn gedood, nadat het oppervlak al is schoongemaakt. Schoonmaken is dus niet hetzelfde als ontsmetten. Het College constateert dat de minister de termen steriliseren en ontsmetten door elkaar gebruikt. Taalkundig zijn dit synoniemen, evenals “desinfecteren”. De definities van deze drie termen zijn gelijkluidend. [naam 1] is dan ook niet in enig belang geschaad doordat de minister in de besluiten een synoniem van de wettelijke term bezigt.
6.3.6
Het College moet dus de vraag beantwoorden of medewerkers van [naam 1] bij de uitslachthandelingen hun mes hebben ontsmet. In bijlage III, sectie I, hoofdstuk II, onder 3 van Verordening 853/2004 is bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten beschikken over de nodige voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C of over een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect. In gevallen als deze, waarin boetes zijn opgelegd, rust de bewijslast dat sprake is van overtredingen, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boetes heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent. De toezichthouders van de NVWA hebben er in de rapporten op gewezen dat de medewerkers in de slachthal van [naam 1] weliswaar de beschikking hadden over één of meerdere sterilisatoren om hun mes te ontsmetten met heet water van ten minste 82°C om daarmee verontreiniging van het vlees te voorkomen, maar dat zij daar geen gebruik van maakten. In plaats daarvan zagen de toezichthouders van de NVWA dat de betreffende medewerkers hun mes afspoelden met water. Het College ziet in wat [naam 1] op de zitting te berde heeft gebracht, namelijk dat de temperatuur van het water waarmee haar medewerkers hun messen hebben afgespoeld ook 82°C bedroeg, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders. [naam 1] heeft deze stelling namelijk op geen enkele manier onderbouwd. [naam 1] heeft ook geen verklaring geboden waarom, als er al een watervoorziening met die temperatuur was, er dan ook nog een sterilisator met dezelfde temperatuur aanwezig was, allebei naast de positie van de betrokken medewerkers.
6.3.7
[naam 1] betoogt verder nog dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat aan haar geen cautie is gegeven.
6.3.8
Met de rechtbank concludeert het College dat de toezichthouder aan de betreffende medewerkers van [naam 1] ( [naam 7] en [naam 2] ) niet de cautie hoefde te geven, omdat uit de rapporten niet blijkt dat de toezichthouder deze medewerkers heeft verhoord als bedoeld in artikel 5:10a van de Awb of dat die medewerkers verklaringen met betrekking tot de gestelde overtredingen hebben afgelegd. Het College onderschrijft het in de rechtsoverwegingen 6.1.1 en 6.1.2 van de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank hierover en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
6.3.9
Het College oordeelt daarom dat de minister heeft aangetoond dat [naam 1] de gestelde overtredingen heeft begaan doordat met messen werd gewerkt die niet ontsmet waren. De minister was dus bevoegd om haar daarvoor te beboeten.
6.3.10
Deze hogerberoepsgrond slaagt niet.
Is er aanleiding om de opgelegde boetes verder te matigen?
7.1.1
[naam 1] voert verder aan dat de minister alle wettelijke termijnen overschrijdt, waardoor zij wordt geschaad in haar belangen. De rechtbank heeft in de overschrijding van de termijnen ten onrechte geen aanleiding gezien tot matiging van de boetes.
7.1.2
Met de rechtbank concludeert het College dat de termijn van artikel 5:51 van de Awb een termijn van orde is en dat aan de overschrijding daarvan geen consequenties zijn verbonden met betrekking tot de bevoegdheid om een boete op te leggen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 7 mei 2019, ECLI:NL:CBB:2019:177, onder 4.3). [naam 1] heeft in hoger beroep niet verder onderbouwd dat zij door de termijnoverschrijding zou zijn geschaad. Het College onderschrijft het in de rechtsoverwegingen 7.1.1 en 7.1.2 van de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank hierover en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
7.2
Deze hogerberoepsgrond slaagt daarom evenmin.
7.3
Het College onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 10.1.1 van de aangevallen uitspraak dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen het (praktische) samenvoegen van twee primaire besluiten in één beslissing op bezwaar, temeer omdat de minister elk bezwaarschrift tegen elk van de boetes heeft uitgesplitst en vervolgens alle gronden stuk voor stuk heeft besproken. Ook hier geldt dat [naam 1] niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat het oordeel van de rechtbank op dit punt onjuist zou zijn.
7.4.1
De rechtbank heeft bij de vergoeding van de door [naam 1] gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn conform vaste jurisprudentie een wegingsfactor van 0,5 punt gehanteerd. Het College ziet niet in waarom, zoals [naam 1] ongemotiveerd stelt, in dit geval een hogere wegingsfactor zou moeten worden gehanteerd.
7.4.2
Deze hogerberoepsgrond slaagt ook niet.

Slotsom

8.1
Het hoger beroep is ongegrond.
8.2
De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
8.3
De minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. J.L. Verbeek en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2024.
De voorzitter is verhinderd w.g. I.S. Post
de uitspraak te ondertekenen.
Bijlage
Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
inzake levensmiddelenhygiëne
Artikel 4 Algemene en specifieke hygiënevoorschriften
1. […]
2. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II, alsmede aan alle specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.
Bijlage II Algemene Hygiënevoorschriften voor alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven (tenzij Bijlage I van toepassing is)
Hoofdstuk V Voorschriften inzake de uitrusting
1. Alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen moeten:
a. a) afdoende worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten
moeten zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden;
[…]
Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong
Artikel 3 Algemene verplichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
[…]
Bijlage III Specifieke voorschriften
Sectie I: Vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren
Hoofdstuk II: Voorschriften voor slachthuizen
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de bouw, de indeling en de uitrusting van slachthuizen waar als huisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, aan de
volgende eisen voldoen.
[…]
3. Zij moeten beschikken over de nodige voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C of over een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect.
Hoofdstuk IV: Hygiëne bij het slachten
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan.
[…]
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige
wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
a. a) de luchtpijp en de slokdarm moeten tijdens het verbloeden intact blijven, behalve bij
rituele slachtingen;
b) tijdens het verwijderen van huiden en vachten:
i. i) mag de buitenkant daarvan niet in aanraking komen met het karkas, en
ii) mogen personeelsleden en apparatuur die met de buitenkant van huiden en
vachten in contact zijn geweest, niet meer in aanraking komen met het vlees;
c) er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de
ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van
de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien; en
d) het verwijderen van de uier mag niet leiden tot verontreiniging van het karkas met melk
of colostrum.
Wet dieren
Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
[…]
Artikel 8.7. Bevoegdheid
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8. Hoogte bestuurlijke boete
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
[…]
Regeling dierlijke producten
Artikel 2.4. Verbodsbepalingen EU-verordeningen
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
[…]
d. de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004.
[…]
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2. Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op de artikelen 3, 4, eerste tot en met derde lid, 5, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, onderdelen a en b, en artikel 6, derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004: categorie 3.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:8
Indien twee of meer voorschriften zijn overtreden, kan voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie worden opgelegd.
Artikel 5:10a
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
[…]
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 5:51
1. Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist het bestuursorgaan omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.
2. De beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de gedraging aan het openbaar ministerie is voorgelegd, tot de dag waarop het bestuursorgaan weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te leggen.