6.2[naam 1] heeft op de zitting betwist dat sprake is van overtredingen van de Wet dieren, gelezen in samenhang met de Regeling houders van dieren en Verordening 853/2004. Ter onderbouwing heeft [naam 1] aangevoerd dat de minister in zijn besluit van
30 november 2021 de grondslag heeft gewijzigd die aan de overtredingen ten grondslag is gelegd. Volgens [naam 1] wordt in artikel 4, tweede lid, in samenhang gelezen met bijlage II, hoofdstuk V, onder punt la, van Verordening van het Europees Parlement en de Raad van
29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004) voorgeschreven dat alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, afdoende moeten worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Aangezien artikel 4, tweede lid, van Verordening 852/2004 niet spreekt over sterilisatie, meent [naam 1] dat van overtredingen geen sprake is.
6.3.1Het College overweegt als volgt.
6.3.2De minister heeft de boetebesluiten gebaseerd op artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in samenhang met artikel 3, eerste lid, in samenhang met bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, onderdeel 7, van Verordening 853/2004. Daaruit volgt, voor zover van belang, dat het slachtproces op zodanige wijze moet worden uitgevoerd dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt dat apparatuur die met de buitenkant van huiden en
vachten in contact is geweest, niet meer in aanraking mag komen met het vlees.
Uit de preambule, dat wil zeggen de inleidende tekst, bij Verordening 853/2004 volgt dat bepaalde levensmiddelen specifieke gevaren kunnen inhouden voor de volksgezondheid, zodat specifieke hygiënevoorschriften moeten worden vastgesteld. Dat geldt met name voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong waarbij herhaaldelijk microbiologische en chemische gevaren zijn gemeld. De verordening heeft hoofdzakelijk tot doel om, met betrekking tot voedselveiligheid, een hoog niveau van bescherming van de consument te garanderen, met name door alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de gehele Europese Gemeenschap aan dezelfde regels te onderwerpen, en de goede werking van de interne markt met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong te waarborgen, en zo bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
In Verordening 853/2004 worden de voorschriften van Verordening 852/2004 verder uitgewerkt.
6.3.3In zijn besluit van 30 november 2021 heeft de minister de grondslag van de boetebesluiten aangevuld met artikel 4, tweede lid, in samenhang gelezen met bijlage II, hoofdstuk V, onder punt l, onderdeel a, van Verordening 852/2004. Daarin is voorgeschreven dat alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen, afdoende moeten worden schoongemaakt en zo nodig ontsmet. Het schoonmaken en ontsmetten moeten zo frequent plaatsvinden dat elk gevaar van verontreiniging wordt vermeden.
6.3.4Anders dan [naam 1] op de zitting heeft gesteld, mocht de minister de grondslag van de boetebesluiten aanvullen. Dat is niet onrechtmatig. De systematiek en de uitgangspunten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over het beslissen op een bezwaarschrift brengen mee dat een primair besluit in volle omvang wordt heroverwogen en dat deze heroverweging de gelegenheid biedt fouten te herstellen. Daarbij geldt de eis dat het nieuwe besluit moet zijn te beschouwen als het resultaat van die heroverweging. In dit geval berust het besluit van30 november 2021 op hetzelfde feitencomplex als de boetebesluiten, namelijk de in de rapporten voldoende specifiek omschreven feitelijke gedragingen van [naam 1] , te weten kort gezegd het niet op zodanige wijze uitslachten dat verontreiniging van het vlees werd voorkomen. De minister heeft de hoogte van de boetes niet gewijzigd. Het College is daarom van oordeel dat [naam 1] door deze aanvulling niet in haar verdedigingsbelang is geschaad (zie de uitspraak van het College van 15 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:757). 6.3.5Het College leidt uit de tekst van de bepalingen van beide Verordeningen, gelezen in onderlinge samenhang, af dat apparatuur zoals messen, die met de buitenkant van huiden en vachten in contact zijn geweest, steeds na gebruik bij een karkas moeten worden ontsmet voordat zij bij een volgend karkas worden gebruikt. Daarbij betrekt het College de doelstelling van Verordening 853/2004 om, met betrekking tot voedselveiligheid, een hoog niveau van bescherming van de consument te garanderen, meer specifiek ingeval van levensmiddelen van dierlijke oorsprong vanwege de specifieke microbiologische en chemische gevaren voor de volksgezondheid. Verder blijkt uit de tekst van de bepaling onder bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onderdeel a, van Verordening 852/2004 dat het bij schoonmaken en ontsmetten om twee verschillende begrippen gaat. Bij schoonmaken worden zichtbare vervuiling zoals stof, etensresten en andere deeltjes van een oppervlak verwijderd. Door schoonmaken vermindert het aantal (potentiële) ziektekiemen op het oppervlak, maar deze worden niet gedood. Bij ontsmetten worden de bacteriën die op het oppervlak aanwezig zijn gedood, nadat het oppervlak al is schoongemaakt. Schoonmaken is dus niet hetzelfde als ontsmetten. Het College constateert dat de minister de termen steriliseren en ontsmetten door elkaar gebruikt. Taalkundig zijn dit synoniemen, evenals “desinfecteren”. De definities van deze drie termen zijn gelijkluidend. [naam 1] is dan ook niet in enig belang geschaad doordat de minister in de besluiten een synoniem van de wettelijke term bezigt.
6.3.6Het College moet dus de vraag beantwoorden of medewerkers van [naam 1] bij de uitslachthandelingen hun mes hebben ontsmet. In bijlage III, sectie I, hoofdstuk II, onder 3 van Verordening 853/2004 is bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten beschikken over de nodige voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C of over een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect. In gevallen als deze, waarin boetes zijn opgelegd, rust de bewijslast dat sprake is van overtredingen, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boetes heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent. De toezichthouders van de NVWA hebben er in de rapporten op gewezen dat de medewerkers in de slachthal van [naam 1] weliswaar de beschikking hadden over één of meerdere sterilisatoren om hun mes te ontsmetten met heet water van ten minste 82°C om daarmee verontreiniging van het vlees te voorkomen, maar dat zij daar geen gebruik van maakten. In plaats daarvan zagen de toezichthouders van de NVWA dat de betreffende medewerkers hun mes afspoelden met water. Het College ziet in wat [naam 1] op de zitting te berde heeft gebracht, namelijk dat de temperatuur van het water waarmee haar medewerkers hun messen hebben afgespoeld ook 82°C bedroeg, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders. [naam 1] heeft deze stelling namelijk op geen enkele manier onderbouwd. [naam 1] heeft ook geen verklaring geboden waarom, als er al een watervoorziening met die temperatuur was, er dan ook nog een sterilisator met dezelfde temperatuur aanwezig was, allebei naast de positie van de betrokken medewerkers.
6.3.7[naam 1] betoogt verder nog dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat aan haar geen cautie is gegeven.
6.3.8Met de rechtbank concludeert het College dat de toezichthouder aan de betreffende medewerkers van [naam 1] ( [naam 7] en [naam 2] ) niet de cautie hoefde te geven, omdat uit de rapporten niet blijkt dat de toezichthouder deze medewerkers heeft verhoord als bedoeld in artikel 5:10a van de Awb of dat die medewerkers verklaringen met betrekking tot de gestelde overtredingen hebben afgelegd. Het College onderschrijft het in de rechtsoverwegingen 6.1.1 en 6.1.2 van de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank hierover en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
6.3.9Het College oordeelt daarom dat de minister heeft aangetoond dat [naam 1] de gestelde overtredingen heeft begaan doordat met messen werd gewerkt die niet ontsmet waren. De minister was dus bevoegd om haar daarvoor te beboeten.
6.3.10Deze hogerberoepsgrond slaagt niet.
Is er aanleiding om de opgelegde boetes verder te matigen?
7.1.1[naam 1] voert verder aan dat de minister alle wettelijke termijnen overschrijdt, waardoor zij wordt geschaad in haar belangen. De rechtbank heeft in de overschrijding van de termijnen ten onrechte geen aanleiding gezien tot matiging van de boetes.
7.1.2Met de rechtbank concludeert het College dat de termijn van artikel 5:51 van de Awb een termijn van orde is en dat aan de overschrijding daarvan geen consequenties zijn verbonden met betrekking tot de bevoegdheid om een boete op te leggen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 7 mei 2019, ECLI:NL:CBB:2019:177, onder 4.3). [naam 1] heeft in hoger beroep niet verder onderbouwd dat zij door de termijnoverschrijding zou zijn geschaad. Het College onderschrijft het in de rechtsoverwegingen 7.1.1 en 7.1.2 van de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank hierover en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne.