ECLI:NL:CBB:2024:706
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- R.W.L. Koopmans
- J.H. de Wildt
- H. van den Heuvel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van subsidieaanvragen en staatssteunplafond in het kader van COVID-19-regeling
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 15 oktober 2024, zaaknummer 23/1611, staat de beoordeling van subsidieaanvragen in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 centraal. De minister van Economische Zaken had de subsidie voor de onderneming vastgesteld op nihil, omdat deze samen met andere ondernemingen als één verbonden onderneming werd beschouwd. Dit leidde tot het overschrijden van het staatssteunplafond, dat voor de betrokken kwartalen was vastgesteld op € 1.800.000,- voor Q1 en Q2 van 2021 en € 2.300.000,- voor Q4 van 2021.
De onderneming had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister, die de subsidies voor de kwartalen april-juni en oktober-december 2021 op nihil had vastgesteld en eerder betaalde voorschotten had teruggevorderd. Tijdens de zitting op 9 september 2024 werd de verbondenheid tussen de onderneming en andere ondernemingen betwist. Het College oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat de onderneming samen met andere ondernemingen als één groep moest worden beschouwd, omdat de staatssteungrens was bereikt.
Het College vernietigde het bestreden besluit voor zover geen proceskostenvergoeding in bezwaar was toegekend, en oordeelde dat de minister de proceskosten van de onderneming moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om bij subsidievaststellingen rekening te houden met de staatssteunplafonds en de verbondenheid van ondernemingen.