ECLI:NL:CBB:2024:481

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
14 juli 2024
Zaaknummer
22/2401, 22/2402, 22/2404, 22/2405, 22/2406, 22/2411, 22/2420, 22/2421, 22/2426, 22/2440, 22/2441, 22/2445, 22/2446, 22/2447, 22/2448, 22/2449, 22/2511, 22/2512, 22/2513 en 22/2515
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvragen door de minister van Economische Zaken en Klimaat in het kader van de COVID-19 steunmaatregelen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 juli 2024, zijn de ondernemingen in beroep gegaan tegen de besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had de ondernemingen als één (groeps)onderneming aangemerkt, wat leidde tot afwijzing van hun subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De ondernemingen stelden dat zij zelfstandige entiteiten zijn en dat de werkelijke schade als gevolg van overheidsmaatregelen vergoed diende te worden. De minister daarentegen betoogde dat de ondernemingen tot één groep behoren, zoals gedefinieerd in de Algemene de-minimisverordening, en dat de TVL niet bedoeld is voor schadevergoeding maar voor het waarborgen van liquiditeit.

De zitting vond plaats op 22 februari 2024, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College oordeelde dat de minister terecht de ondernemingen als één (groeps)onderneming had aangemerkt, omdat één onderneming de meerderheid van de stemrechten had. Het College bevestigde dat de staatssteunplafonds in overeenstemming zijn met de Europese regels en dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen. De ondernemingen hadden geen andere gronden aangevoerd tegen de besluiten, waardoor de beroepen ongegrond werden verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2401, 22/2402, 22/2404, 22/2405, 22/2406, 22/2411, 22/2420, 22/2421, 22/2426, 22/2440, 22/2441, 22/2445, 22/2446, 22/2447, 22/2448, 22/2449, 22/2511, 22/2512, 22/2513 en 22/2515

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaken tussen

[naam 1] B.V.,
[naam 2] B.V.,
[naam 3] B.V.,
[naam 4] .,
[naam 5] B.V.,[naam 6] B.V.,[naam 7] B.V.,[naam 8] B.V.,[naam 9] B.V.,[naam 10] B.V.,[naam 11] B.V.,[naam 12] ,[naam 13] B.V.(gemachtigde: R.M. Peek)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. C. Zieleman en mr. M.P. Beudeker)

Procesverloop

De ondernemingen hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister op hun bezwaren (bestreden besluiten; zie bijlage I) tegen de afwijzingen van hun subsidieaanvragen of lagere verlening of vaststelling van hun subsidies op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor respectievelijk de periodes april tot en met juni (Q2) 2021, juli tot en met september (Q3) 2021 en oktober tot en met december (Q4) 2021.
De zitting was op 22 februari 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1 De ondernemingen zijn door de minister als één (groeps)onderneming beoordeeld. De minister heeft de subsidieaanvragen van de ondernemingen afgewezen dan wel subsidies lager vastgesteld in verband met het bereiken van de staatssteungrens voor de (groeps)onderneming. De ondernemingen zijn het hier niet mee eens en hebben daarom beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Standpunt van de ondernemingen
2.1
De ondernemingen voeren aan dat zij op zichzelf staande entiteiten zijn die niet als één groep zijn aan te merken. Zij zijn elk verantwoordelijk voor het eigen personeel, de eigen vaste lasten en het eigen functioneren. De ondernemingen maken een vergelijking met franchisenemers.
2.2
De ondernemingen betogen verder dat het generieke karakter van de TVL, in het bijzonder het staatssteunplafond, hen onevenredig benadeeld. De horecabranche was een van de zwaarst getroffen branches. De regeling zou gericht moeten zijn op het vergoeden van de daadwerkelijke schade met een plafond per entiteit dan wel een generieke regeling zonder maximum. De ondernemingen achten het redelijk dat, omdat zij niet open mochten zijn vanwege overheidsmaatregelen, de overheid een gedeelte van de kosten voor zijn rekening neemt.
Standpunt van de minister
3.1
De minister stelt dat de ondernemingen tot één groep behoren en daarmee één onderneming zijn zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Algemene de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 1407/2013). Alle ondernemingen onderhouden ten minste één van de daarin genoemde banden.
3.2
De minister wijst op de uitspraak van het College van 14 november 2023, ECLI:NL:CBB:2023:722, die over het staatssteunplafond gaat. De minister wijst er ook op dat de TVL tot doel heeft om ondernemingen over voldoende liquiditeit te laten beschikken om de vaste lasten te kunnen blijven betalen en dus niet om de werkelijke schade te vergoeden.
Beoordeling door het College
4.1
Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de ondernemingen tot één (groeps)onderneming behoren dan wel moeten worden gezien als zelfstandige entiteiten. Voor de definitie van verbonden onderneming wordt in de TVL en op de in te vullen bijlage bij de aanvraag, verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de Algemene de-minimisverordening. Hierin staat onder meer:
“Eén onderneming” omvat voor de toepassing van deze verordening alle ondernemingen die ten minste één van de volgende banden met elkaar onderhouden:
a) één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
(…)
Ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen één van de in de eerste alinea, onder a) tot en met d), bedoelde banden onderhouden, worden ook als één onderneming beschouwd.”
4.2
Uit de stukken en uit wat op de zitting is besproken blijkt dat de aandelen van alle ondernemingen voor 100% in eigendom zijn van [naam 14] B.V. Dit betekent dat [naam 14] B.V. de enige aandeelhouder is van de ondernemingen. Gelet hierop is het College van oordeel dat de minister de ondernemingen terecht als één (groeps)onderneming heeft aangemerkt, nu één onderneming, [naam 14] B.V., de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders van de ondernemingen heeft. Anders dan de ondernemingen betogen kan aan deze aandeelhoudersrelaties niet voorbij worden gegaan en worden gekeken naar de feitelijke omstandigheden (zoals de verantwoordelijkheid voor het eigen personeel, de vaste lasten en het functioneren van de ondernemingen). Het College heeft al eerder geoordeeld (zie uitspraak van 14 november 2023, ECLI:NL:CBB:2023:620) dat de TVL en de Algemene de-minimisverordening hiervoor geen ruimte bieden.
5.1
Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de minister de aanvragen van de ondernemingen terecht heeft afgewezen dan wel de subsidies lager heeft vastgesteld in verband met het bereiken van de staatssteungrens. Niet in geschil is dat de ondernemingen als één (groeps)onderneming het maximale bedrag aan TVL-steun hebben ontvangen
(tot en met Q3 2021 € 1.800.000,- en vanaf Q4 2021 € 2.300.000,-). Het College heeft al eerder geoordeeld dat het staatssteunplafond in overeenstemming is met de regels van de Europese Unie ten aanzien van staatssteun (zie uitspraak van 14 november 2023, ECLI:NL:CBB:2023:722). Die bepalingen kunnen niet buiten toepassing gelaten worden of onverbindend verklaard worden zonder in strijd te komen met het Europese staatssteunkader. Omdat dat kader niet opzij gezet kan worden door algemene (nationaalrechtelijke) rechtsbeginselen, staat de rechtmatigheid ervan vast.
5.2
Uit de toelichting op de TVL (zie Staatscourant 2020, nr. 34295) volgt dat het doel van de TVL is om ondernemingen over voldoende liquiditeit te laten beschikken om de vaste lasten te kunnen blijven betalen. De regeling is daarmee gericht op het behoud van de werkgelegenheid en het beperken van de economische gevolgen van (het bestrijden van) de coronacrisis. Het oogmerk van de regeling is dus niet het vergoeden van schade die is veroorzaakt door overheidsmaatregelen (zie de in 5.1 genoemde uitspraak van 14 november 2023). Het betoog van de ondernemingen dat de werkelijke schade als gevolg van de overheidsmaatregelen moet worden vergoed, kan dan ook niet worden gevolgd.
6 Voor zover de ondernemingen ter zitting een beroep op het gelijkheidsbeginsel hebben gedaan door te verwijzen naar de regeling in [land] en naar het [naam 15] -concern, oordeelt het College dat dit beroep niet kan slagen. De minister heeft ter zitting toegelicht dat de aandeelhoudersrelaties bij [naam 15] niet hetzelfde zijn als bij de ondernemingen. In [land] geldt andere regelgeving met een ander toetsingskader. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de minister in vergelijkbare gevallen anders heeft gehandeld.
Slotsom
7.1
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de minister terecht geoordeeld dat de ondernemingen moeten worden beschouwd als één (groeps)onderneming en de minister de aanvragen van de ondernemingen terecht heeft afgewezen dan wel de subsidies lager heeft verleend of vastgesteld in verband met het bereiken van de staatssteungrens. Nu de ondernemingen geen (andere) gronden hebben aangevoerd tegen de individuele (primaire) besluiten van de ondernemingen, zijn de beroepen ongegrond.
7.2
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. R.W.L Koopmans en mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.
w.g. J.H. de Wildt w.g. A. Verhoeven
Bijlage I: lijst met de bij deze procedures betrokken besluiten van de ondernemingen
22/2401 [naam 1] B.V. beslissing op bezwaar 17 oktober 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2402 [naam 2] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2404 [naam 2] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, verleningsbesluit 8 april 2022 Q4 2021
22/2405 [naam 3] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit van 14 december 2021 Q2 2021
22/2406 [naam 3] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, nihilstellingsbesluit 29 maart 2022 Q3 2021
22/2411 [naam 4] beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2420 [naam 5] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2421 [naam 6] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 17 maart 2022 Q4 2021
22/2426 [naam 7] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2440 [naam 8] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2441 [naam 8] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 17 maart 2022 Q4 2021
22/2445 [naam 9] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 17 maart 2022 Q4 2021
22/2446 [naam 9] Foodtruck B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2447 [naam 9] Oudegracht B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2448 [naam 9] Oudegracht B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 17 maart 2022 Q4 2021
22/2449 [naam 12] beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2511 [naam 6] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2512 [naam 13] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 14 december 2021 Q2 2021
22/2513 [naam 13] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 17 maart 2022 Q4 2021
22/2515 [naam 2] B.V. beslissing op bezwaar 26 september 2022, afwijzingsbesluit 21 februari 2022 Q3 2021