ECLI:NL:CBB:2024:704
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.W.L. Koopmans
- I.E. van de Geest
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van subsidieaanvraag op basis van omzetverlies door COVID-19-regeling
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 15 oktober 2024, zaaknummer 23/892, werd de aanvraag van een ondernemer voor subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) beoordeeld. De ondernemer had een subsidie aangevraagd voor het vierde kwartaal van 2021, maar de minister van Economische Zaken had deze subsidie vastgesteld op €0,- omdat de ondernemer niet voldeed aan de drempeleis van ten minste 20% omzetverlies. De minister had ook een te veel betaald voorschot van €2.156,40 teruggevorderd.
De ondernemer ging in beroep tegen het besluit van de minister, waarbij zij aanvoerde dat haar omzetverlies in Q4 van 2021 meer dan 20% was en dat de omzetgegevens die de minister gebruikte niet correct waren. De ondernemer had een damesmodezaak en stelde dat de huuropbrengsten van haar privépanden niet tot de omzet van de onderneming gerekend moesten worden.
Het College oordeelde dat het geen zitting nodig had, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was. Het College bevestigde dat de minister terecht de omzet uit de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor de beoordeling van het omzetverlies. Het College verwees naar eerdere uitspraken waarin was geoordeeld dat de aangifte omzetbelasting leidend is voor het bepalen van de omzet en het omzetverlies. Het College concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat de ondernemer niet voldeed aan de vereiste drempel van 20% omzetverlies, en verklaarde het beroep ongegrond. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.