7.2Het College moet dus eerst beoordelen of de minister bevoegd was om de subsidie in te trekken. Als dat zo is, moet vervolgens worden beoordeeld of de minister, gelet op het evenredigheidsbeginsel, ook van die bevoegdheid gebruik mocht maken.
Was de minister bevoegd om de subsidie in te trekken?
8 Op het moment van intrekking was de subsidie nog niet vastgesteld. Dat betekent dat de minister bevoegd was de subsidie in te trekken als zich een van de gronden uit artikel 4:48, eerste lid, van de Awb voordeed. In dit geval heeft de minister de subsidie ingetrokken op de a-grond. Om te beoordelen of de a-grond zich voordeed zal het College eerst beoordelen of de activiteit waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.
9 Voor subsidie komt in aanmerking een evenement dat niet heeft plaatsgevonden, omdat het moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de TRSEC. Naar het oordeel van het College heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake is. Daarbij stelt het College voorop dat de TSREC uitgaat van een evenementverbod als belemmering voor het evenement en grondslag voor annulering. Er is, mede ter zitting, gebleken dat het de lokale belemmeringen waren die ertoe hebben geleid dat de stichting het evenement heeft geannuleerd. Zo heeft de stichting toegelicht dat voor dit evenement een evenementenvergunning is vereist en dat de betrokken ambtenaren van de gemeente Den Haag niet in staat waren om de voorwaarden waaronder de vergunning kon worden verleend vast te stellen, vanwege het ontbreken van een duidelijk toetsingskader vanuit de landelijke overheid. Daarop heeft de stichting in samenspraak met die ambtenaren besloten het evenement te annuleren. Omdat het evenement niet is geannuleerd vanwege een voor de CPC Loop geldend evenementenverbod, is het College van oordeel dat de minister bevoegd was om de subsidie in te trekken op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder a, van de Awb.
Mocht de minister van de intrekkingsbevoegdheid gebruikmaken?
10 Vervolgens is de vraag of de minister van die intrekkingsbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Specifiek gaat het om de vraag of de intrekking evenredig was. Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel hanteert het College de in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) en van het College 17 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:244) neergelegde maatstaf. Het College gaat bij het vormen van zijn oordeel uit van de vragen of het intrekkingsbesluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of het op zichzelf geschikte en noodzakelijke besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Omdat het in dit geval gaat om een besluit dat belastend (nadelig) is voor de stichting en er geen belangen van derden bij betrokken zijn, toetst het College indringend. Is het intrekken van de subsidie een geschikt en noodzakelijk middel?
11 Uit de toelichting bij de TRSEC (Stcrt. 2021, 31019) blijkt dat deze regeling is opgesteld om de evenementensector zekerheid te bieden bij het maken van kosten die nodig zijn voor het organiseren van evenementen vanaf 1 juli 2021. Voorheen konden organisatoren het pandemierisico afdekken door een annuleringsverzekering, maar sinds verzekeraars deze dekking uit hun annuleringspolissen hebben geschrapt kunnen organisatoren het financiële risico van annulering door pandemie niet meer verzekeren. Om te stimuleren dat toch evenementen georganiseerd worden, is de TRSEC in het leven geroepen. Dit is een subsidie die uitsluitend wordt uitgekeerd als een evenement daadwerkelijk geannuleerd moet worden vanwege een evenementenverbod. Uit de TRSEC vloeit dus voort dat het intrekken van de subsidie wanneer niet aan deze voorwaarde is voldaan, geschikt en noodzakelijk is.
Is het besluit evenwichtig?
12 Hoewel het intrekken van de subsidie op zichzelf een geschikt en noodzakelijk middels is, is het College van oordeel dat het besluit gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval niet evenwichtig is. De stichting wordt nadelig getroffen doordat de subsidie wordt ingetrokken en zij het voorschot dat zij heeft ontvangen moet terugbetalen. De stichting heeft voorbereidingskosten gemaakt. Hoewel de minister terecht heeft geconcludeerd dat de stichting niet voldoet aan de subsidievoorwaarden van de TRSEC en het belang van de minister erin is gelegen dat het beschikbaar gestelde geld terechtkomt bij de organisatoren waar de regeling voor bedoeld is, maken de omstandigheden van dit geval dat de balans doorslaat in het voordeel van de stichting. Het College licht dit als volgt toe.
13 Uit het dossier en de zitting blijkt dat de stichting in januari 2021 is gestart met het vergunningstraject en de voorbereidingen van het evenement. Ondertussen presenteerde het kabinet in april 2021 een openingsplan en werd op 5 juni 2021 de lockdown beëindigd. Op 9 juli 2021 werd echter een extra persconferentie ingelast, waarin werd medegedeeld dat voor eendaagse evenementen een placeringsplicht ging gelden. In de daaropvolgende persconferentie, op 2 augustus 2021, werd medegedeeld dat eendaagse ongeplaceerde evenementen wel konden doorgaan, met een maximum van 750 bezoekers. Dat deze maatregelen gehandhaafd zouden blijven tot in ieder geval 20 september 2021, werd medegedeeld tijdens de daarop volgende persconferentie van 13 augustus 2021.
14 Uit de door de stichting overgelegde e-mailwisseling met ambtenaren van de gemeente Den Haag blijkt dat zij op 30 augustus 2021 en 3 september 2021 met de ambtenaren in overleg is gegaan en dat die haar te kennen gaven dat zij niet in staat waren om de vergunningsverleningsvoorwaarden te formuleren. Volgens de ambtenaren maakten het voortduren van de coronacrisis en de bijbehorende verlengingen van het evenementenverbod in steeds wisselende vorm, het voor de gemeente lastig om bij de behandeling van de vergunningsaanvraag van de stichting te anticiperen op maatregelen die de snel veranderde coronasituatie zou vragen. De stichting is toen tot de conclusie gekomen dat het evenement geen doorgang kon vinden. Daarop heeft de stichting drie dagen later, op 6 september 2021, het evenement geannuleerd. Pas tijdens een onaangekondigde persconferentie op 14 september 2021 werd duidelijk dat en onder welke voorwaarden het evenement kon doorgaan. Dit was twaalf dagen voor de datum waarop het evenement zou plaatsvinden.
15 Alhoewel de minister zoals onder 9 overwogen de bevoegdheid had tot intrekking van de subsidieverlening, is het College van oordeel dat die intrekking, gelet op de omstandigheden waaronder de afgelasting plaatsvond, niet evenwichtig is. Het College vindt met name de omvang en complexiteit van het evenement, de steeds veranderende coronasituatie en het daarmee samenhangende onvoorspelbare karakter van de nodige maatregelen in die periode van belang. Het gaat om een evenement dat een groot aantal deelnemers en bezoekers trekt en dat plaatsvindt door de hele stad, wat om een variëteit aan organisatorische maatregelen vraagt. Dat de burgemeester niet in staat was de evenementenvergunning te verlenen vanwege de onzekerheid over de landelijke coronamaatregelen, vindt het College begrijpelijk. Zonder zicht op een vergunning of korte termijn duidelijkheid over de maatregelen, kon niet van de stichting worden verwacht dat zij de situatie op zijn beloop zou laten. Het annuleren van het evenement was onder die omstandigheden de aangewezen weg om de kosten niet verder op te laten lopen. Ook weegt het College mee dat de termijn tussen de duidelijkheid over het evenementenverbod en de datum van het evenement uiteindelijk zodanig kort bleek, dat aannemelijk is dat het evenement niet tijdig vergund en praktisch voorbereid had kunnen worden. Het doel van de TRSEC – de organisatie van evenementen stimuleren door zekerheid te bieden voor het maken van organisatiekosten – is onder deze omstandigheden voor dit evenement niet realiseerbaar.
Het College vindt daarom het belang van de stichting bij een subsidie voor de gemaakte en niet vergoede of nog te vergoeden kosten, zwaarder wegen dan het belang van de minister bij intrekking van de subsidie.
16 Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden is het College van oordeel dat de intrekking van de aan de stichting verleende subsidie in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De intrekking van de subsidie is daarom onrechtmatig.
17 De beroepsgrond die gaat over de schending van het vertrouwensbeginsel hoeft vanwege deze uitkomst niet besproken te worden.
18 Het beroep is gegrond. Het College vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept het intrekkingsbesluit. Dit betekent dat het besluit tot intrekking van de verleende subsidie niet meer bestaat. De verleende subsidie moet nog wel worden vastgesteld. Daartoe moet de stichting een vaststellingsverzoek doen.
19 Het College veroordeelt de minister in de door de stichting gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.750,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875- en een wegingsfactor 1). Ook zal het College de minister veroordelen tot vergoeding van het door de stichting betaalde griffierecht.