7.4Uit de samenvatting begrijpt het College verder dat het in de Oostenrijkse zaak gaat om een groothandelaar die bij de distributieketen van tabaksproducten betrokken is. Door de levering ervan aan een tabakswinkel wordt de groothandel verweten sigaretten in de handel te hebben gebracht waarvan de verpakkingseenheid elementen of kenmerken bevat die verwijzen naar de smaak. In de onderhavige zaken zijn [naam 1] en [naam 2] ook betrokken in de distributieketen van aanverwante producten (navulverpakkingen) en leveren die aan de detaillist. Een belangrijk verschil met de Oostenrijkse zaak is dat het in onderhavige zaken gaat om navulverpakkingen waarvan de verpakkingseenheden onjuiste nicotinegehaltes van die navulverpakkingen vermelden.
7.5.1Artikel 2, punt 40 van de Richtlijn 2014/40 verwijst in de Nederlandse taalversie naar de ter beschikkingstelling van producten ‘aan consumenten’. Het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof merkt voor de motivering van zijn verwijzing op dat artikel 2, punt 40, van de Richtlijn 2014/40 in de Duitse versie niet verwijst naar de terbeschikkingstelling van tabaksproducten ‘aan’, maar ‘für Verbraucher’. Daardoor wordt, zoals het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof concludeert, geen uitlegging uitgesloten waarbij reeds de terbeschikkingstelling van het product aan een detaillist – en niet pas de terbeschikkingstelling rechtstreeks aan de consument – onder het begrip ‘in de handel brengen’ valt (onder punt 8 van de samenvatting).
7.5.2Aan het argument van [naam 1] en [naam 2] dat – kort gezegd – de Uniewetgever het begrip ‘in de handel brengen’ precies en zorgvuldig heeft geformuleerd en dit juridische gevolgen heeft voor de identificatie van de verantwoordelijke marktdeelnemers, komt vanwege het verschil in beide taalversies in zoverre geen doorslaggevende betekenis toe.
7.6.1Voor de motivering van zijn verwijzing merkt het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof verder op dat het in artikel 2, punt 40, algemeen beschreven begrip ‘in de handel brengen’ in de Richtlijn 2014/40 in verschillende contexten wordt gebruikt (zie onder punt 12 van de samenvatting). Ook de staatssecretaris wijst (zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven) op de context van de Richtlijn 2014/40 en meer in het bijzonder op de definitie van het begrip ‘producent’ waaruit volgt dat ook een producent tabaks- of aanverwante producten in de handel brengt. Evenals het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof wijst de staatssecretaris erop dat artikel 20, tweede lid, van de Richtlijn 2014/40 verplichtingen oplegt aan producenten en importeurs die voornemens zijn navulverpakkingen in de handel te brengen. Daarmee verdraagt zich volgens hem niet een uitlegging van het begrip ‘in de handel brengen’ waaronder uitsluitend de terbeschikkingstelling rechtstreeks aan consumenten valt.
7.6.2Volgens het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof blijkt uit een systematische beschouwing van de Richtlijn 2014/40 dat het in artikel 2, punt 40, algemeen omschreven begrip ‘in de handel brengen’ afhankelijk van het verband met een specifieke inhoudelijke bepaling van de Richtlijn 2014/40 en afhankelijk van de specifieke situatie betrekking kan hebben op verschillende bij de handel in tabaksproducten betrokken marktdeelnemers. Het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof concludeert daaruit dat de verplichting van de lidstaten om volgens artikel 23, tweede lid, van Richtlijn 2014/40 erop toe te zien dat tabaks- en aanverwante producten die niet aan deze richtlijn voldoen niet ‘in de handel [worden] gebracht’, afhankelijk van de context en de situatie – in het ene geval reeds betrekking hebben op de producenten, importeurs (in de zin van de Richtlijn 2014/40) of groothandelaars en in een ander geval daarentegen uitsluitend op de detaillisten (zie onder punt 12 van de samenvatting). De staatssecretaris staat een dergelijke – meer genuanceerde – uitlegging niet voor. Zoals hiervoor al opgemerkt moeten volgens hem alle marktdeelnemers in de distributieketen de bepalingen van de Richtlijn 2014/40 naleven, omdat ook de Nederlandse wetgever niet heeft bepaald welke specifieke eis voortvloeiend uit de Richtlijn 2014/40 betrekking heeft op alle of slechts enkele marktdeelnemers. Volgens het College laat de opvatting van de staatssecretaris zich niet goed verenigen met de door het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof aangedragen voorbeelden (zie onder 14 van de samenvatting).
7.6.3Zo verwijst het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof enerzijds naar het arrest van het Hof van Justitie van 9 maart 20223, Pro Rauchfrei II (C-356/22, ECLI:EU:C:2023:174). In die zaak had alleen de detaillist er invloed op dat de op de sigarettenverpakkingen aangebrachte gezondheidswaarschuwingen niet in strijd met artikel 8, derde lid, eerste volzin, van de Richtlijn 2014/40 werden verborgen door het gebruik van sigarettenautomaten. Anderzijds verwijst het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof naar de bij hem aan de orde zijnde zaak. Volgens hem kan in eerste instantie de producent van de sigaretten(verpakkingen) de presentatie ervan bepalen, terwijl ook de importeur (in de zin van de Richtlijn 2014/40), de groothandelaar en de detaillist kunnen besluiten of zij verpakkingen waarvan de presentatie niet voldoet aan de vereisten van deze richtlijn respectievelijk in de distributieketen doorgeven of verkopen aan een consument.
7.6.4In de onderhavige zaken gaat het als gezegd om de verplichting om op de verpakkingseenheden het nicotinegehalte van de navulverpakkingen te vermelden en meer in het bijzonder om het juiste nicotinegehalte te vermelden. Net als de verplichting zoals aan de orde in de zaak bij het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof, zou ook in onderhavige zaken gezegd kunnen worden dat de producent kan bepalen dat het (juiste) nicotinegehalte van de navulverpakkingen op de verpakkingseenheid worden vermeld. Verder kunnen ook de importeur (in de zin van de Richtlijn 2014/40), de groothandelaar en de detaillist besluiten of zij verpakkingseenheden, waarop geen althans niet het juiste nicotinegehalte staat vermeld, respectievelijk in de distributieketen doorgeven of verkopen aan een consument.
7.6.5Als het gaat om het vermelden van het – juiste – nicotinegehalte lijkt het erop dat de producent en de importeur (in de zin van de Richtlijn 2014/40) dat in beginsel moeten kunnen bepalen. Daarbij is mede van belang dat zij op grond van artikel 20, tweede lid, van Richtlijn 2014/40 kennisgeving doen bij de bevoegde autoriteit van navulverpakkingen die zij voornemens zijn om in de handel te brengen. Deze kennisgeving dient onder meer een lijst van alle ingrediënten in het product en alle emissies die het gevolg zijn van het gebruik ervan, per merk en type, inclusief de hoeveelheden ervan te bevatten. Verder bevat die kennisgeving een verklaring dat de producent en de importeur de volledige verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de veiligheid van het product dragen, zodra het in de handel is gebracht en in normale of redelijkerwijs te voorziene omstandigheden wordt gebruikt.
7.6.6Voor de groothandelaar en de detaillist ligt het een stuk lastiger om te bepalen of de verpakkingseenheid het juiste nicotinegehalte vermeld en of zij die verpakkingseenheden respectievelijk in de distributieketen van de tabaksproducten mogen doorgeven of verkopen aan een consument. In de hiervoor onder 7.1.1 genoemde uitspraak heeft het College over de betreffende detaillist geoordeeld dat de overtreding – het in de handel brengen van een navulverpakking waarvan de verpakkingseenheid een onjuist nicotinegehalte vermeldt – niet aan hem kan worden verweten. Het College achtte in dat verband van belang dat de betreffende detaillist zich niet ervan bewust had hoeven te zijn dat het op de verpakkingseenheid vermelde nicotinegehalte van het product onjuist was. De detaillist was producent, noch importeur (in de zin van de Richtlijn 2014/40) van het aanverwante product. Het was in dit geval de producent die de kennisgeving heeft gedaan op grond van artikel 20, tweede lid, van de Richtlijn 2014/40. De detaillist stelde het product vervolgens ter beschikking aan consumenten. Het College volgde de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat de detaillist had moeten verifiëren of het op de verpakkingseenheid (en in de kennisgeving) vermelde nicotinegehalte juist is, omdat dat alleen kan door monsters te nemen van het product, waardoor het product niet meer verkocht kan worden. Onder verwijzing naar die uitspraak betogen [naam 1] en [naam 2] dat – als zij de navulverpakkingen al in de handel hebben gebracht – hen daarvan evenmin een verwijt kan worden gemaakt. Zoals hiervoor onder 1.3 al opgemerkt zal het College het Hof van Justitie daarover een prejudiciële vraag stellen (zie hierna onder 8.1 e.v.).
7.7.1Tot slot hebben zowel de staatssecretaris als [naam 1] en [naam 2] ieder ter onderbouwing van het eigen standpunt een beroep gedaan op de doelstelling van de Richtlijn 2014/40; de interne markt voor tabaks- en aanverwante producten beter te doen functioneren, met als uitgangspunt een hoog niveau van gezondheidsbescherming, met name voor jongeren. Wat betreft het vereiste dat de etikettering en verpakking van tabaks- en aanverwante producten voldoende en passende informatie bevatten over het veilig gebruik en passende gezondheidswaarschuwingen is het volgens [naam 1] en [naam 2] vooral de detaillist die het best in staat is aan de eisen van de Richtlijn 2014/40 te voldoen omdat hij de producten daadwerkelijk aan de consument verstrekt. De staatssecretaris stelt zich daarentegen op het standpunt dat de detaillist – afgezet tegen andere partijen in de distributieketen – hierop de minste invloed heeft.
7.7.2Het doel van de Richtlijn 2014/40, zo volgt uit punten 8, 34 en 42 van de considerans, is een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid, waaraan een groot belang moet worden gehecht. De productie, distributie en consumptie van tabaks- en aanverwante producten moet daarom worden gereguleerd. Onder meer is in dat verband vereist dat de etikettering en verpakking van tabaks- en aanverwante producten voldoende en passende informatie bevatten over het veilig gebruik en passende gezondheidswaarschuwingen. Bezien vanuit de hiervoor genoemde doelstellingen van de Richtlijn 2014/40 ligt het volgens het College niet voor de hand dat het verbod verpakkingseenheden van navulverpakkingen in de handel te brengen, die niet een vermelding van het (juiste) nicotinegehalte bevatten, uitsluitend ziet op de detaillist.