ECLI:NL:CBB:2024:613

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
22/2088 en 22/2089
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschriften inzake subsidie vaste lasten COVID-19

Op 3 september 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken 22/2088 en 22/2089, waarbij het verzet van [naam 1] B.V. tegen een eerdere uitspraak ongegrond werd verklaard. De onderneming had verzet aangetekend tegen de uitspraak van 22 augustus 2023, waarin de bezwaren tegen besluiten van de minister van 5 september 2022 niet-ontvankelijk waren verklaard. De minister had de bezwaarschriften van de onderneming, die betrekking hadden op besluiten van 18 februari 2021 en 30 juni 2021, afgewezen omdat deze niet tijdig waren ingediend en de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar waren.

De onderneming voerde aan dat de medewerker [naam 3] na ontvangst van het besluit van 18 februari 2021 contact had gehad met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en dat er onduidelijkheid was over de registratie bij de Kamer van Koophandel. Tevens werd gesteld dat [naam 3] in juni 2021 een herseninfarct had gehad, wat de termijnoverschrijding zou verklaren. Het College oordeelde echter dat de bezwaarschriften pas op 16 juni 2022 waren ingediend, wat te laat was, en dat de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar waren.

De uitspraak van 22 augustus 2023 werd bevestigd, en het College concludeerde dat de bezwaarschriften niet zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd waren ingediend. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters T.G.M. Simons, M. Schoneveld en D. Brugman, met E.A. van der Meel als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2088 en 22/2089

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2024 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. S.P. Meere)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, van
22 augustus 2023.
De zitting was op 17 juli 2024. Namens de onderneming hebben aan de zitting deelgenomen de gemachtigde, [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. Met de besluiten van 5 september 2022 heeft de minister de bezwaren van de onderneming tegen de besluiten van 18 februari 2021 en 30 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de bezwaarschriften niet tijdig zijn ingediend en de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar zijn. Met de uitspraak van 22 augustus 2023 heeft het College de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
2 De laatste dag van de bezwaartermijn was 1 april 2021 respectievelijk 11 augustus 2021. De minister heeft de bezwaarschriften op 16 juni 2022 ontvangen. Dat de onderneming daarmee te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
3 In verzet heeft de onderneming aangevoerd dat [naam 3] , de medewerker die was belast met onder andere de subsidieaanvragen op grond van de Regeling financiering vaste lasten COVID-19, na de ontvangst van het besluit van 18 februari 2021 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hij heeft kenbaar gemaakt dat de onderneming, die onderdeel is van een houdstermaatschappij, niet met de juiste SBI-codes stond geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Later heeft RVO in een e-mailbericht gevraagd om een huur- of koopovereenkomst van de vestiging van de onderneming. [naam 3] heeft de huurovereenkomst ingestuurd. Kort daarna berichtte RVO dat die aan het dossier was toegevoegd. De onderneming vertrouwde er daardoor op dat het wel goed zou komen. De onderneming heeft verder naar voren gebracht dat [naam 3] in juni 2021 een herseninfarct heeft gehad. Na ongeveer vier maanden is hij weer aan het werk gegaan. Met verwijzing naar de uitspraak van het College van 29 augustus 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:460) heeft de onderneming betoogd dat haar situatie tot op grote hoogte vergelijkbaar is met de situatie die in die zaak aan de orde was en waarin de overschrijding van de termijn (in dat geval: een aanvraagtermijn) niet aan de betrokken onderneming is tegengeworpen.
4.1
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijdingen verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijdingen aan de onderneming kunnen worden toegerekend. Als de termijnoverschrijdingen niet aan de indiener kunnen worden toegerekend, moet worden beoordeeld of de bezwaarschriften zijn ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
4.2
Het College laat in het midden of de door de onderneming geschetste feitelijke gang van zaken na de ontvangst van het besluit van 18 februari 2021 een toereikende grond is om het niet binnen zes weken indienen van een bezwaarschrift daartegen op zichzelf gerechtvaardigd te achten. Het niet binnen zes weken indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 30 juni 2021 acht het College, gelet op het gegeven dat [naam 3] in juni 2021 werd getroffen door een herseninfarct, op zichzelf (wel) gerechtvaardigd. Voor zover de termijnoverschrijdingen niet aan de onderneming kunnen worden toegerekend kan het College er echter niet aan voorbijgaan dat de bezwaarschriften pas op 16 juni 2022, dus zeer geruime tijd na de terugkeer van [naam 3] omstreeks oktober 2021, zijn ingediend. Daarvoor heeft de onderneming geen goede verklaring kunnen geven. De situatie in de uitspraak van 29 augustus 2023 is niet in relevante mate vergelijkbaar met de situatie in de voorliggende zaak. Daarvoor is al doorslaggevend dat de onderneming niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 3] na zijn terugkeer niet in staat is geweest zijn werkzaamheden op een goede manier te verrichten. Ook is niet duidelijk geworden waarom op 16 juni 2022 dan wel bezwaarschriften konden worden ingediend. De bezwaarschriften zijn daarom niet ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Dat betekent dat de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar zijn.
5 De conclusie is dat de uitspraak van 22 augustus 2023 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de beroepen van de onderneming niet inhoudelijk worden behandeld en de zaken met deze uitspraak zijn geëindigd.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. M. Schoneveld en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A, van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel