ECLI:NL:CBB:2024:590

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
22/1777, 23/244 en 23/1007
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvragen voor evenementen door de minister van Economische Zaken in het kader van COVID-19-regelingen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 augustus 2024, zijn de beroepen van de stichting tegen de afwijzing van haar subsidieaanvragen op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE) en de Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022 (SEG22) ongegrond verklaard. De stichting had aanvragen ingediend voor subsidies ter dekking van kosten voor evenementen die zij had geannuleerd. De minister van Economische Zaken had de aanvragen afgewezen omdat de evenementen niet waren geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod dat gold op de data van de geplande evenementen. De stichting had de evenementen geannuleerd voordat er een evenementenverbod was aangekondigd, wat in strijd was met de vereisten van de ATE en SEG22.

De stichting voerde aan dat de minister ten onrechte de aanvragen had afgewezen, omdat er in de aanloop naar de evenementen al verwachtingen waren dat maatregelen zouden worden verlengd. De minister stelde echter dat de aanvragen terecht waren afgewezen, omdat er op het moment van annulering geen evenementenverbod gold voor de data van de evenementen. Het College oordeelde dat de stichting niet voldeed aan de vereisten voor subsidie en dat de afwijzing niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De stichting had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de afwijzing onevenwichtig maakten.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent subsidies in het kader van evenementen die door COVID-19 zijn beïnvloed. Het College bevestigde dat de minister geen ruimte had om af te wijken van de regels, ook niet in het geval van internationale evenementen met veel buitenlandse gasten. De beslissing van de minister om de aanvragen af te wijzen werd als rechtmatig beschouwd, en de beroepen van de stichting werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1777, 23/244 en 23/1007

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaken tussen

[Stichting] , te [plaats]

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. A.M.D. Dijkstra)

Procesverloop

Zaaknummers 22/2177 en 23/244
Met de besluiten van 16 maart 2022 heeft de minister de aanvragen van de stichting voor subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 (ATE) afgewezen.
Met de besluiten van 5 augustus 2022 (bestreden besluiten 1 en 2) heeft de minister de bezwaren van de stichting ongegrond verklaard.
Zaaknummer 23/1007
Met het besluit van 21 november 2022 heeft de minister de aanvraag van de stichting voor subsidie op grond van de Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022 (SEG22) afgewezen.
Met het besluit van 24 maart 2023 (bestreden besluit 3) heeft de minister het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard.
Alle zaaknummers
De stichting heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] en [naam 2] , namens de stichting, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 28 februari 2022 heeft de stichting aanvragen om subsidie op grond van de ATE ingediend voor de evenementen [naam 3] dat stond gepland op 19 december 2021 en 20 december 2021, en [naam 4] dat stond gepland op 27 december 2021. Op 27 november 2021 ( [naam 3] ) en 6 december 2021 ( [naam 4] ) heeft de stichting deze evenementen geannuleerd.
1.2
Op 7 oktober 2022 heeft de stichting een aanvraag om subsidie op grond van de SEG22 ingediend voor het evenement [naam 5] dat stond gepland op 19 januari 2022. Op 2 januari 2022 heeft de stichting dit evenement geannuleerd.
1.3
De minister heeft de aanvragen van de stichting (uiteindelijk) afgewezen omdat op het moment dat de stichting de evenementen annuleerde, voor de geplande data van de evenementen geen evenementenverbod gold of was aangekondigd.
Standpunt van de stichting
2.1
De stichting voert aan dat de minister ten onrechte de aanvragen om subsidie heeft afgewezen. De evenementen die de stichting organiseerde, waren internationale evenementen met deelnemers uit het buitenland. Op 14 december 2021 en 14 januari 2022 werd pas definitief bekend dat op de data van de geplande evenementen een evenementenverbod zou gaan gelden, maar in de aanloop naar deze persconferenties was al sprake van de verwachting dat de maatregelen zouden worden verlengd en dat de evenementen dus niet zouden kunnen doorgaan. De stichting vond het niet verantwoord om de persconferenties af te wachten, omdat die maar een paar dagen voor de geplande evenementen zouden worden gehouden. Als de stichting had gewacht met het annuleren van de evenementen, zouden deelnemers al onderweg zijn geweest of op het punt hebben gestaan om te vertrekken. De stichting heeft hierin haar verantwoordelijkheid genomen naar de deelnemers toe. De minister heeft geen rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden die gelden voor een internationaal evenement. Door deze harde opstelling kan de stichting niet meer aan haar financiële verplichtingen voldoen en dreigt faillissement.
2.2
Daarnaast voert de stichting aan dat bij bestreden besluit 3 de annuleringsdatum nooit aan de orde is geweest. Pas kort voordat het bestreden besluit werd genomen, is aan de stichting gevraagd wanneer het evenement is geannuleerd. Bij de aanvragen op grond van de ATE is in het aanvraagformulier al wel verzocht om aan te geven wanneer het evenement is geannuleerd.
Standpunt van de minister
3.1
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de aanvragen terecht heeft afgewezen. Artikelen 3, eerste lid, van de ATE en de SEG22 bepalen dat de minister aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie verstrekt ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. Uit het laatste gedeelte van deze bepaling volgt dat op het moment dat een evenement wordt geannuleerd, sprake moet zijn van een evenementenverbod voor de datum waarop het evenement plaatsvindt. Op het moment dat de stichting de evenementen annuleerde, was er weliswaar een evenementenverbod, maar nog niet voor de data waarop de evenementen zouden plaatsvinden. Anders dan de stichting betoogt, was vóór de persconferenties van 14 december 2021 en 14 januari 2022 nog niet bekend dat er na 18 december 2021 dan wel 15 januari 2022 een evenementenverbod zou zijn. De stichting heeft dit ook verder niet aangetoond met stukken. Dit betekent dat de stichting niet voldoet aan de vereisten voor subsidie op grond van de ATE en de SEG22. De minister verwijst naar uitspraken van het College van 13 februari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:88), 6 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:284) en 6 februari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:69).
3.2
De minister begrijpt de overwegingen van de stichting om de evenementen vroegtijdig af te gelasten, maar heeft geen ruimte om af te wijken van de regelingen en in verband met de afgelasting subsidie te verlenen. Dit is niet anders als blijkt dat een verbod er uiteindelijk wel aan in de weg zou hebben gestaan om de evenementen te houden op de geplande data. De regelingen bevatten geen hardheidsclausule. Ook is de afwijzing van de aanvragen niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De bestreden besluiten zijn alleen dan onevenwichtig als specifieke omstandigheden daar in het individuele geval aanleiding voor geven. Hiervan is niet gebleken. Dat een deel van de deelnemers, gasten en juryleden van de evenementen uit het buitenland komt, is niet een omstandigheid die de afwijzingen onevenwichtig maakt.
3.3
Over het betoog van de stichting dat de datum van annulering niet aan de orde is geweest tijdens de procedure op grond van de SEG22, stelt de minister zich op het standpunt dat dit wel een vereiste is uit de SEG22. Bij de vaststelling wordt verzocht om de datum van de annulering. Omdat de aanvraag van de stichting is afgewezen, is zij niet toegekomen aan het doen van een vaststellingsaanvraag. Dat dit wel een vereiste was, blijkt duidelijk uit de tekst van de regeling en uit de tekst op de website waar de aanvraag kon worden gedaan.
Beoordeling door het College
Voldoet de stichting aan de vereisten voor recht op subsidie op grond van de ATE en de SEG22?
4.1
Artikel 3, eerste lid, van de ATE bepaalt dat de minister aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie verstrekt ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
4.2
Artikel 3, eerste lid, van de SEG22 bepaalt dat de minister aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie verstrekt ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat niet plaatsvindt omdat het moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
4.3
In de uitspraak van 13 februari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:88) heeft het College overwogen dat uit het laatste gedeelte van artikel 3, eerste lid, van de ATE volgt dat op het moment dat een evenement wordt geannuleerd, sprake moet zijn van een evenementenverbod voor de datum waarop het evenement plaatsvindt. Anders wordt het evenement immers niet geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. Nu artikel 3, eerste lid, van de SEG22 nagenoeg gelijk is aan artikel 3, eerste lid, van de ATE, geldt deze conclusie ook voor deze bepaling.
4.4
Op het moment dat de stichting de evenementen annuleerde, was er weliswaar een evenementenverbod, maar nog niet voor de data waarop de evenementen zouden plaatsvinden. Dat betwist de stichting ook niet. Het College overweegt dat artikelen 3, eerste lid, van de ATE en de SEG22 aan de minister een gebonden bevoegdheid geven. Dat betekent dat de minister de subsidie niet kan verstrekken als niet wordt voldaan aan het vereiste in deze bepalingen. De stichting heeft de evenementen niet geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod voor de data van de geplande evenementen en voldoet dus niet aan het vereiste van deze artikelen. De ATE en de SEG22 bevatten geen hardheidsclausule.
4.5
Dat de minister bij bestreden besluit 3 pas in bezwaar informatie heeft gevraagd over de datum van annulering, betekent niet dat hiermee geen rekening moet of mag worden gehouden. Uit artikel 3, eerste lid, van de SEG22 volgt namelijk dat op het moment van annuleren sprake moet zijn van een evenementenverbod. De minister heeft dan ook terecht de datum van annuleren bij zijn heroverweging betrokken.
Kan de stichting een geslaagd beroep doen op het evenredigheidsbeginsel?
5.1
Het College begrijpt het betoog van de stichting zo dat zij de bestreden besluiten in strijd vindt met het evenredigheidsbeginsel en dat artikelen 3, eerste lid, van de ATE en SEG22 in haar geval buiten toepassing moeten worden gelaten.
5.2
Omdat het hier gaat om een gebonden bevoegdheid van de minister, hanteert het College bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de in de uitspraak van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190) neergelegde maatstaf. Het College zal dan ook hieronder beoordelen of de bestreden besluiten onevenwichtig zijn. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
5.3
De bestreden besluiten zijn alleen dan onevenwichtig als specifieke omstandigheden daar in het individuele geval van de stichting aanleiding voor geven. De stichting heeft geen zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd, die maken dat de minister had moeten afwijken van de regelingen. De omstandigheid dat het om internationale evenementen gaat met veel buitenlandse gasten, is hiervoor onvoldoende. De reden om eerder te annuleren zodat de internationale gasten van de evenementen kosten konden besparen, is begrijpelijk vanuit de positie van de stichting, maar geen omstandigheid die de afwijzingen onevenwichtig maakt. Het College neemt daarbij in aanmerking dat in de onder 4.3 genoemde uitspraak van het College van 13 februari 2024 ook sprake was van een groot internationaal evenement met veel buitenlandse gasten en dat het College ook in die zaak de afwijzing van de aanvraag niet onevenwichtig heeft geacht.
5.4
De afwijzing van de aanvragen is dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, zodat er geen reden is om artikelen 3, eerste lid, van de ATE en de SEG22 in dit geval buiten toepassing te laten.
Slotsom
6 De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.
w.g. D. Brugman w.g. F. Willems