ECLI:NL:CBB:2024:580

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
22/671
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete voor dierenwelzijn bij varkentransport onder extreme weersomstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [naam 1] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij een bestuurlijke boete van € 3.000,- was opgelegd wegens het vervoeren van varkens onder extreme weersomstandigheden. De controle vond plaats op 24 juni 2022, waarbij werd vastgesteld dat de varkens hittestress vertoonden. De rechtbank had het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard, maar in hoger beroep werd de boete gematigd naar € 2.850,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank had geoordeeld dat de minister terecht had vastgesteld dat [naam 1] in strijd had gehandeld met de Wet dieren en de Transportverordening. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden tijdens het transport niet adequaat waren gecontroleerd en dat er onvoldoende maatregelen waren genomen om onnodig lijden bij de varkens te voorkomen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigde de bevindingen van de rechtbank, maar matigde de boete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van vervoerders om te zorgen voor het welzijn van dieren tijdens transport, vooral onder extreme weersomstandigheden.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 22/671
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 augustus 2024 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [plaats] ( [naam 1] ),
(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2022, kenmerk ROT 20/6454, in het geding tussen:
[naam 1]
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
(gemachtigde: mr. J.A.J. Woutersen)
Procesverloop in hoger beroep
[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:1287).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
De zitting was op 11 juli 2024. Aan de zitting hebben namens [naam 1] deelgenomen: haar gemachtigde en [naam 2] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 3] , dierenarts.
Grondslag van het geschil
1.1 Op 24 juni 2022 heeft een controle plaatsgevonden van een wagen van [naam 1] , geladen met varkens. Die controle vond plaats op een parkeerterrein van een slachterij. Van deze controle is een rapport van bevindingen en een veterinaire verklaring opgemaakt.
1.2 Met het besluit van 5 juni 2020 (boetebesluit) heeft de minister aan [naam 1] een boete opgelegd van € 3.000,-, omdat de varkens werden vervoerd tijdens extreme weersomstandigheden en op zodanige wijze dat het de dieren onnodig lijden heeft berokkend. De omstandigheden tijdens het transport voor het welzijn van de dieren werden volgens de minister niet regelmatig gecontroleerd en niet naar behoren in stand gehouden.
1.3 Volgens de minister heeft [naam 1] hiermee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef, en onder a en f, van de Verordening (EG) 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1225/97 (Transportverordening). De minister heeft het standaardboetebedrag van € 1.500,- verdubbeld op grond van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving), omdat de overtreding ernstige gevolgen had voor het dierenwelzijn.
1.4 Met het besluit van 28 oktober 2020 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en het boetebesluit gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2 De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard en daarover het volgende overwogen, waarbij voor ‘eiseres’ en ‘verweerder’ respectievelijk ‘ [naam 1] ’ en ‘de minister’ moet worden gelezen.
“3.3. Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport van bevindingen en de
veterinaire verklaring voldoende duidelijk en uitgebreid beschreven welke waarnemingen de
toezichthouders hebben gedaan. Beschreven is dat een toezichthouder op verschillende
plekken in de wagen een temperatuur van meer dan 31 °C heeft gemeten en dat hij zag dat
de varkens aan het hijgen en kwijlen waren en een sterk verhoogde ademhaling hadden. In
de veterinaire verklaring staat verder beschreven wat de toezichthoudend dierenarts bij de
varkens in de wagen zag. Zo staat in deze verklaring dat vloeren en huiden van de varkens
besmeurd waren met urine en uitwerpselen, dat varkens zeer dicht op elkaar of over elkaar
lagen of zaten, dat alle varkens ademden met geopende bek en dat de ademhalingsfrequentie
sterk verhoogd was. Ook staat in de verklaring dat de varkens probeerden contact met elkaar
te vermijden en zo min mogelijk te bewegen, dat de meeste varkens frequent aan het
smakken en speekselen waren en dat er een aantal varkens lag met deels weggedraaide ogen
en dat ze amper reageerden. Veel van wat er in de veterinaire verklaring over de varkens is
beschreven, heeft de rechtbank ook op de bij het rapport gevoegde filmpjes kunnen
vaststellen, die door de toezichthoudend dierenarts ter zitting nog nader zijn toegelicht.
Verder is in de veterinaire verklaring voldoende gemotiveerd dat alle beschreven
verschijnselen die de varkens vertoonden wijzen op hittestress. Zo is over het urineren en
mesten in de verklaring uitgelegd dat varkens dit actief gaan doen als er geen natte plekken
zijn, om zich in die urine en mest te kunnen wentelen en zo af te koelen. En over
bijvoorbeeld het ademen met geopende bek en het frequent smakken en speekselen is
uitgelegd dat dit ook gedragsmechanismen zijn om lichaamswarmte kwijt te raken.
Daarnaast is in de verklaring uitgebreid gemotiveerd waarom sprake was van lijden bij de
varkens. De toezichthoudend dierenarts schrijft onder meer dat varkens niet kunnen zweten
en dus voor hun thermoregulatie grotendeels afhankelijk zijn van gedragsaanpassingen; bij
warmte zoeken ze de koelste plekjes op en gaan ze uit elkaar liggen en vermijden contact.
Het niet kunnen reguleren van de lichaamstemperatuur door gedragsaanpassingen
veroorzaakt volgens de toezichthoudend dierenarts angst en chronische stress bij de dieren
en hun welzijn is daardoor ernstig aangetast.
3.4. Uit het rapport van bevindingen en de veterinaire verklaring blijkt dus voldoende
duidelijk dat sprake was van lijden bij de varkens. In de enkele niet onderbouwde stelling
van eiseres dat de dieren het alleen warm hadden, ziet de rechtbank geen enkele reden voor
twijfel aan de juistheid van de constateringen en conclusies van de toezichthouders. Ook de
verwijzing van eiseres naar het BuRO-advies[ [1] ] kan niet afdoen aan de conclusie van de toezichthoudend dierenarts dat sprake was van hittestress en lijden bij deze dieren.
Weliswaar staat in dat advies dat er in de literatuur geen gegevens zijn gevonden voor
robuuste indicatoren voor hittestress, maar dat betekent niet dat niet kan worden
geconcludeerd dat in een bepaalde situatie sprake is van hittestress. Dat volgt ook niet uit
het BuRo-advies. Zo staat in dit advies wel dat transport bij hoge temperaturen een risico
voor het dierenwelzijn betekent, namelijk een risico op hittestress, en worden daarvoor ook
indicatoren genoemd zoals een hoge omgevingstemperatuur (tenminste 27 °C), een hoge
luchtvochtigheid en het versneld ademhalen van de dieren. Van de indicatoren die in het
BuRO-advies worden genoemd (tabel 6) is een groot deel ook benoemd door de
toezichthouders: (sterk) verhoogde ademhalingsfrequentie, ademen met open bek, smakken
en speekselen (kwijlen). Uit het rapport van bevindingen en de veterinaire verklaring blijkt
dat daarvan in elk geval ook sprake was. Verder staat in het BuRO-advies ook dat een hoge beladingsgraad en het stilstaan van het voertuig kunnen bijdragen aan het versterken van hittestress-effecten op de dieren.
3.5. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om vanwege de in het rapport en boetebesluit
vermelde tijdstippen eraan te twijfelen of de toezichthouders de constateringen bij de wagen
van eiseres hebben gedaan. In het rapport van bevindingen staat dat de toezichthouders zich
om 13.15 uur op het parkeerterrein bevonden voor een controle en dat zij omstreeks 14.35
uur de truck van eiseres aan zagen komen rijden en hebben geïnspecteerd. Weliswaar staat
in het boetebesluit dat bij de uitoefening van het toezicht omstreeks 13.15 uur een
toezichthouder de overtreding heeft geconstateerd, maar dit is duidelijk een kennelijke
verschrijving zoals in het bestreden besluit ook is benoemd. Uit het rapport van bevindingen
blijkt duidelijk dat de constatering van het lijden van de dieren niet al om 13.15 uur is
gedaan, maar omstreeks 14.35 uur. Ook volgt uit de beschrijving in het rapport van
bevindingen en de bijlagen duidelijk dat het ging om een truck met oplegger van eiseres; zo
zijn de kentekens vermeld, is een uitdraai van RDW bijgevoegd waaruit volgt dat de wagen
op naam van eiseres stond, is de chauffeur van eiseres aangesproken, en zijn foto’s
bijgevoegd van de onderzochte wagen waarop de naam van eiseres is vermeld.
3.6. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij zich gehouden heeft aan het Protocol
Veetransport onder extreme temperaturen, overweegt de rechtbank dat dit protocol geen
wettelijk voorschrift is. Het bevat concrete handvatten voor de vervoerders om het
dierenwelzijn bij extreme temperaturen te waarborgen. De in het protocol genoemde te
nemen maatregelen geven vervoerders een richtsnoer om de open norm van artikel 3 van de
Transportverordening na te leven. Maar uiteindelijk rust op de vervoerder de
verantwoordelijkheid om er bij ieder vervoer voor te zorgen dat het de dieren geen onnodig
lijden berokkent. In dat kader is ook van belang dat het protocol keuzes biedt in de te nemen
maatregelen, naar gelang de specifieke situatie. Zo staat in het protocol als maatregel het
verlagen van de beladingsgraad en wordt daarbij voor varkens een verlaging van 10 tot 20
procent genoemd. Eiseres stelt de beladingsgraad met 12 procent te hebben verlaagd.
Hoewel dit niet in strijd is met het protocol, was deze mate van verlaging kennelijk niet
voldoende om hittestress en dus lijden bij de varkens te voorkomen. Eiseres had dus, in lijn
met het protocol, meer kunnen doen dan zij heeft gedaan. Verder wordt in het protocol ook
als maatregel het vervroegd laden van de dieren genoemd. Weliswaar heeft eiseres de dieren
in de ochtend geladen (rond 10.00 uur) maar dat betekende in dit geval dat de dieren in de
middag aankwamen op het slachthuis. Niet is gebleken dat het voor eiseres onmogelijk was
de dieren vroeger op de dag te vervoeren. Weliswaar is zij daarin afhankelijk van de
slachterij, maar de eigenaar van eiseres heeft ook op zitting verklaard dat een dag van
tevoren de planning aan het slachthuis wordt doorgegeven en toen was al bekend dat er
extreme hitte werd verwacht.
3.7 Wat betreft het oponthoud bij de slachterij stelt de rechtbank voorop dat op eiseres
als vervoerder de verantwoordelijkheid rust om de vervoersomstandigheden zodanig te laten
zijn dat onnodig lijden bij de dieren wordt voorkomen. In dat kader mag van eiseres worden
verwacht dat bij (de organisatie van) het vervoer enige marge wordt ingebouwd om zelfs bij
niet direct voorzienbare omstandigheden zoveel als mogelijk te voorkomen dat de dieren
lijden wordt berokkend. Ter zitting is op basis van de stukken en door eiseres gegeven
toelichting vastgesteld dat de wagen rond 12.45 uur is aangekomen bij de slachterij en daar
buiten het terrein heeft moeten wachten tot 14.15 uur. Toen is de wagen het slachthuisterrein
opgereden, waarna om 14.35 uur de toezichthouders de wagen hebben geïnspecteerd en om
15.20 uur de wagen is gelost. De wagen heeft dus ongeveer anderhalf uur buiten het
slachthuisterrein moeten wachten en nog eens ongeveer een uur op het slachthuisterrein.
Verweerder stelt terecht dat het op de weg van eiseres had gelegen om vóór het transport te
anticiperen op een mogelijke opstopping bij het slachthuis en voor die situatie een plan B te
hebben. Eiseres had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen minder varkens te vervoeren en dit
vroeg in de ochtend te doen, of gelet op de verwachte hitte de varkens te vervoeren in een
vrachtwagen met drinkwatervoorziening. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de
opstopping bij het slachthuis een onvoorziene omstandigheid betreft. Verweerder heeft
onbetwist gesteld dat het niet ongebruikelijk is dat er opstoppingen ontstaan bij het
slachthuis; er hoeft maar iets mis te gaan bij het slachthuis en er ontstaat al een vertraging.
Ook in het Protocol Veetransport onder extreme temperaturen wordt een wachttijd bij het
slachthuis niet als onvoorzienbare omstandigheid genoemd. Eiseres heeft gesteld dat de
chauffeur voorafgaande aan het vervoer heeft gebeld met de slachterij en toen niet te horen
heeft gekregen dat er problemen zouden zijn. Dit is echter een enkele stelling die eiseres niet
heeft onderbouwd. Verweerder heeft gezegd eraan te twijfelen dat minder dan een uur voor
aankomst een dergelijk mededeling door het slachthuis zou zijn gedaan, gelet op de wachtrij
waarin de wagen is beland. Maar wat er ook zij van het gestelde telefoongesprek met het
slachthuis, een mogelijke opstopping bij het slachthuis is een omstandigheid die niet
volkomen onvoorzienbaar is en zeker gelet op de weersverwachting voor die dag en het
inwerking getreden hitteprotocol had eiseres met die mogelijkheid rekening moeten en
kunnen houden. Gelet op al het voorgaande kan de rechtbank niet concluderen dat eiseres
verminderd of niet verwijtbaar heeft gehandeld of dat het lijden van de varkens
onvermijdbaar was.
3.8. Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan en
was bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. De rechtbank overweegt dat de
wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding
evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel - het
waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van
€ 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. In dit geval heeft
verweerder de boete verdubbeld op grond van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit
handhaving en overige zaken Wet dieren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft
verweerder terecht vastgesteld dat de gevolgen van deze overtreding voor het dierenwelzijn
ernstig waren. Uit het rapport van bevindingen en de veterinaire verklaring blijkt duidelijk
dat het welzijn van de varkens ernstig is aangetast door de vervoersomstandigheden bij
extreem weer. Uit de grafiek zoals die is opgenomen in de veterinaire verklaring (p. 7,
figuur 3) blijkt dat bij een luchtvochtigheid van 52 % (en die was zo op 24 juni 2019) al bij
een temperatuur van boven de 28 °C gevaar voor de slachtvarkens aanwezig is. De
temperatuur op 24 juni 2019 lag veel hoger dan die 28 °C. Die lag op een niveau waarbij
volgens de genoemde tabel met de luchtvochtigheid van 52% een “emergency” situatie
ontstaat.”

Standpunt van partijen

Standpunt van [naam 1]
3 Volgens [naam 1] is geen sprake van een overtreding en kan haar in ieder geval geen verwijt worden gemaakt. Volgens [naam 1] heeft zij bij het transport van de varkens de bepalingen van het Hitteprotocol gerespecteerd. Er geldt volgens dit protocol pas een verbod voor het vervoeren van dieren boven de 35°C. Het transport vond plaats op 24 juni 2019. Omdat de voorspellingen wezen op temperaturen hoger dan 30°C (maar niet hoger dan 35°C) zijn er minder dieren geladen (-12%), stonden alle ventilatoren maximaal in werking en was de route vooraf gecheckt en leek deze vrij. De vervoersafstand was bovendien slechts 21,55 kilometer. Tijdens het laden en het transporteren van de dieren was nog geen enkele sprake van hittestress bij de dieren. Pas bij het slachthuis kreeg de transporteur te maken met vertraging die op geen enkele wijze was te voorzien. Die vertraging zorgde ervoor dat de wagen lange tijd in de brandende zon heeft gestaan. De wagen kwam aan om 12.45 uur maar mocht pas om 14.15 uur het terrein van de slachterij op, en werd pas om 15.30 uur gelost. Eerst gedurende de wachttijd op het parkeerterrein heeft de controle plaatsgevonden en zijn de temperaturen in de vrachtwagen gemeten.
Volgens [naam 1] was wel sprake van warmte bij de dieren, maar niet van hittestress en onnodig lijden. Oplopende warmte uit zich bij varkens inderdaad in het sneller ademen met geopende bek, het proberen elkaar niet aan te raken, het smakken en het speekselen, maar die uiterlijke verschijnselen komen bij varkens ook bij lagere temperaturen voor, nu - zoals ook in de veterinaire verklaring wordt opgemerkt - varkens al vanaf 16°C verkoeling gaan zoeken. Het ‘warm hebben’ wil echter nog niet zeggen dat er sprake is van lijden. Het verschil tussen het warm hebben en onnodig lijden wordt in het rapport niet gegeven, zodat er geen sprake is van een objectieve observatie. Ook uit het BuRo-advies blijkt dat dieren het warm kunnen hebben zonder onnodig te lijden en zonder hittestress te hebben. Nu in de veterinaire verklaring al bij een veel lagere temperatuur vermijdbaar lijden wordt aangenomen, moet deze verklaring ernstig in twijfel worden getrokken.
Standpunt van de minister
4 De minister merkt allereerst op dat de vraag of er sprake is van lijden bij de dieren kan en moet worden afgeleid uit de geconstateerde bevindingen welke in een naar waarheid opgemaakt rapport en in een veterinaire verklaring zijn neergelegd. In de veterinaire verklaring is voldoende duidelijk en concreet uiteengezet op basis van welke indicatoren de toezichthouder concludeert dat de dieren verschijnselen vertoonden van hittestress. De bevindingen van de toezichthouders worden door [naam 1] nauwelijks gemotiveerd weerlegd, bijvoorbeeld door een verklaring van een onafhankelijke dierenarts.
Dat uit onderzoek blijkt dat varkens al vanaf 16°C verkoeling beginnen te zoeken, benadrukt des te meer het reële risico op hittestress bij varkens bij hogere temperaturen. Hittestress betekent dat de dieren lijden. Vervolgens is gekeken of dat lijden voorkomen had kunnen worden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het Hitteprotocol en dat protocol meegenomen in haar beoordeling.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.2
[naam 1] heeft in hoger beroep in grote lijnen herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het College verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Het College voegt hier het volgende aan toe.
5.3
Het College ziet geen aanleiding voor twijfel aan de in het rapport en de veterinaire verklaring neergelegde bevindingen. Hierin is duidelijk beschreven wat de inspecteurs en de toezichthoudend dierenarts hebben waargenomen. De juistheid van die feitelijke waarnemingen heeft [naam 1] niet betwist. De toezichthoudend dierenarts heeft beschreven dat de varkens contact met elkaar probeerden te vermijden en zo min mogelijk probeerden te bewegen. De toezichthoudend dierenarts heeft ook waargenomen dat een aantal varkens de kop naar de ventilatoren gericht had. Bovendien heeft hij waargenomen dat alle voor hem zichtbare varkens ademden met geopende bek, dat de ademhalingsfrequentie sterk was verhoogd (90-150, waar deze in rust 25-35 bedraagt) en dat de meeste varkens frequent smakten en speekselden. Verder zag hij een aantal varkens met deels weggedraaide ogen. De varkens reageerden amper op zijn aanwezigheid en maakten een versufte, apathische indruk. Dit zijn volgens de toezichthoudend dierenarts allemaal uitingen van hittestress bij varkens, die niet kunnen zweten en zo hun overtollige warmte kunnen kwijtraken.
Op grond van het rapport van bevindingen en de veterinaire verklaring heeft de minister terecht vastgesteld dat er meer aan de hand was dan dat de varkens het warm hadden, maar dat sprake was van hittestress waardoor de varkens hebben geleden. De ter zitting bij het College aanwezige dierenarts heeft dit nog eens bevestigd. Dat de toezichthoudend dierenarts in de veterinaire verklaring te kennen heeft gegeven dat naar zijn mening het beter zou zijn bij een temperatuur vanaf 31°C geen varkenstransport te laten plaatsvinden, doet niet af aan de overtuigingskracht van deze verklaring. De toezichthoudend dierenarts heeft de vaststelling van hittestress bij de varkens immers voldoende onderbouwd met zijn waarnemingen.
5.4
Dat [naam 1] , naar zij stelt, heeft voldaan aan het Hitteprotocol (Protocol Veetransport onder extreme temperaturen) sluit naar het oordeel van het College niet uit dat onder bepaalde omstandigheden het vervoer van dieren toch in strijd kan zijn met bepalingen van de Transportverordening.
Daarbij komt dat, zoals de rechtbank terecht heeft opmerkt, het Hitteprotocol geen wettelijk voorschrift is en de minister aan het boetebesluit niet ten grondslag heeft gelegd dat [naam 1] niet heeft voldaan aan het Hitteprotocol. Het besluit is gebaseerd op handelen van [naam 1] in strijd met bepalingen in de Transportverordening. Afgezien daarvan heeft de minister in reactie op het standpunt van [naam 1] bestreden dat [naam 1] het Hitteprotocol ten volle heeft nageleefd. Volgens de minister had [naam 1] in lijn met het Hitteprotocol het transport eerder op de dag kunnen uitvoeren en had [naam 1] minder varkens kunnen vervoeren dan zij heeft gedaan.
5.5
Het College is – met de rechtbank - van oordeel dat de wachttijd tussen de aankomst bij het slachthuis en het lossen van de varkens niet kan gelden als een onvoorziene omstandigheid. De dag voor het transport was een temperatuur voorspeld van boven de 30°C. [naam 1] had zich kunnen voorbereiden op maatregelen ter voorkoming van hittestress bij de varkens in geval het transport langer zou duren dan gepland. Verder heeft de wagen van [naam 1] , voordat deze om 14.15 uur het parkeerterrein van de slachterij opreed, anderhalf uur buiten de poort staan wachten. [naam 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen andere optie was dan met de wagen met varkens in de zon te blijven stilstaan.
5.6
Het College oordeelt daarom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister met het rapport van bevindingen en de veterinaire verklaring het bewijs heeft geleverd dat [naam 1] een overtreding heeft begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling artikel 3, aanhef en onder a en f van de Transportverordening.
5.7
De hogerberoepsgronden wat betreft de vaststelling van de overtreding slagen niet. De minister was dan ook bevoegd om voor de geconstateerde overtreding een boete op te leggen.
5.8
Het College is van oordeel dat de hoogte van de boete gezien de aard en ernst van de geconstateerde overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, evenredig is. Evenals de rechtbank is het College van oordeel dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de gevolgen van deze overtreding voor het dierenwelzijn
ernstig waren. Daarbij is volgens het College van belang dat hittestress is geconstateerd bij een groot aantal aangevoerde varkens. De boete mocht daarom op grond van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving worden verdubbeld.
Overschrijding redelijke termijn
6.1
[naam 1] heeft aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.2
In bestraffende zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar.
6.3
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen tot boeteoplegging van 14 mei 2020. Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de totale redelijke termijn voor deze procedure meer dan vier jaar zou moeten bedragen. Op het moment van deze uitspraak is deze redelijke termijn overschreden met ruim drie maanden.
6.4
Volgens vaste rechtspraak wordt bij overschrijding van de redelijke termijn de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven moet worden afgerond. Het College ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het College zal de boete dan ook verlagen
met 5% en vaststellen op € 2.850,-.
Conclusie
7.1
Het College zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft. Hij zal het bij de rechtbank ingestelde beroep van [naam 1] tegen het bestreden besluit in zoverre gegrond verklaren, het bestreden besluit in zoverre vernietigen, het boetebesluit in zoverre herroepen, de boete vaststellen op € 2.850,- en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Voor het overige zal het College de aangevallen uitspraak bevestigen.
7.2
Het College zal de minister verder veroordelen in de door [naam 1] gemaakte proceskosten. Het College stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 (één punt voor het verzoek tot matiging, met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 875,-) voor verleende rechtsbijstand.
7.3
Het College zal de minister opdragen het griffierecht van € 548,- aan [naam 1] te vergoeden.
Beslissing
Het College:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [naam 1] gegrond en vernietigt het besluit op bezwaar voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • herroept het boetebesluit van 5 juni 2020 voor zover daarin de hoogte van de boete is bepaald op € 3.000,-. en stelt de boete vast op € 2.850.-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit op bezwaar;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 437,50;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 548,- aan [naam 1] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, mr. C.T. Aalbers en mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.
w.g. M.C. Stoové w.g. H.G. Egter van Wissekerke
Bijlage
Volgens artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Volgens artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren worden als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren aangewezen de artikelen 3 tot en met 9 en 12, van Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) (…).
Volgens artikel 3 van de Transportverordening is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
a.
vooraf zijn alle nodige voorzieningen getroffen om de duur van het transport tot een minimum te beperken en tijdens het transport in de behoeften van de dieren te voorzien; (…)
f.
het transport wordt zonder oponthoud tot de plaats van bestemming uitgevoerd, en de omstandigheden voor het welzijn van de dieren worden regelmatig gecontroleerd en naar behoren in stand gehouden;
Volgens artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld indien de risico’s of gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu ernstig zijn.

Voetnoten

1.Advies over het transport van vleesvarkens en vleeskuikens bij (extreem) hoge temperaturen van 5 augustus 2020 van het Bureau Risicobeoordeling & onderzoek.