ECLI:NL:CBB:2024:552
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op nihil door minister van Economische Zaken
In deze zaak heeft de ondernemer, handelend onder de naam [naam 2], beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken, die op 23 september 2022 de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) op nihil heeft vastgesteld. De minister heeft het betaalde voorschot van € 6.526,61 teruggevorderd, omdat de ondernemer na correctie van de omzet niet voldeed aan de drempeleis van 20% omzetverlies. De ondernemer betwistte deze vaststelling en voerde aan dat de verkoop van twee bedrijfsvoertuigen geen onderdeel uitmaakte van zijn bedrijfsactiviteiten en daarom niet meegeteld zou moeten worden in de omzet. De zitting vond plaats op 3 juni 2024, waar zowel de ondernemer als de gemachtigden van de minister aanwezig waren.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister terecht is uitgegaan van de aangifte omzetbelasting voor het berekenen van het omzetverlies. De ondernemer had eerder TVL-subsidie ontvangen, maar de minister heeft een correctie toegepast op de opgegeven omzet, omdat de opbrengst van de verkoop van de bedrijfsvoertuigen wel meetelt als omzet volgens de TVL-regeling. Het College oordeelde dat de minister niet verplicht is om een eerder gemaakte fout in een andere periode te herhalen en dat de TVL geen hardheidsclausule bevat. De minister heeft de bevoegdheid om de subsidie te verlagen indien het omzetverlies minder dan 20% bedraagt, wat in dit geval het geval was. Het beroep van de ondernemer is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.