ECLI:NL:CBB:2024:551
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag op basis van TVL-startersregeling en de status van de ondernemer
In deze zaak is in geschil of de minister van Economische Zaken de aanvraag van een ondernemer voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) terecht heeft afgewezen. De ondernemer, die een horecagelegenheid exploiteert onder de naam [naam 2], had de aanvraag ingediend voor het eerste kwartaal van 2022. De minister wees de aanvraag af op de grond dat de ondernemer niet voldoet aan de voorwaarden van de TVL-startersregeling, omdat zijn inschrijfdatum in het handelsregister op 25 juli 2018 ligt, wat buiten de vereiste periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 valt. De ondernemer betwistte deze afwijzing en stelde dat zijn horecagelegenheid wel degelijk als startende onderneming kan worden beschouwd, aangezien deze op 21 december 2020 in het handelsregister is ingeschreven.
De minister handhaafde zijn standpunt en stelde dat de inschrijving van de horecagelegenheid niet betekent dat de ondernemer een nieuwe onderneming is, omdat de tabakswinkel, die onder hetzelfde KvK-nummer valt, nog steeds actief is. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat er sprake is van een uitbreiding van de activiteiten van een bestaande ondernemer en dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de ondernemer niet binnen de doelgroep van de TVL-startersregeling valt. Het College verwierp ook het beroep van de ondernemer op het vertrouwensbeginsel, omdat de eerdere toekenning van subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 niet kan worden gezien als een toezegging voor de aanvraag voor het eerste kwartaal van 2022.
De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Duuren, met mr. K. Naganathar als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024. Het College verklaarde het beroep ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.