ECLI:NL:CBB:2024:537
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 voor onderneming zonder 20% omzetverlies
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan zonder zitting op 30 juli 2024 in de zaak tussen [naam] B.V. en de minister van Economische Zaken. De onderneming had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 5 januari 2023, waarin de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 was vastgesteld op € 0,-. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 24 oktober 2022, waarbij het betaalde voorschot van € 6.622,20 werd teruggevorderd.
De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- omdat uit de gegevens van de Belastingdienst bleek dat de onderneming niet voldeed aan de eis van ten minste 20% omzetverlies. De onderneming voerde aan dat de omzet in de aangifte omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2020 niet overeenkwam met de werkelijke omzet en dat de minister ten onrechte de aangifte als leidend beschouwde. Het College oordeelde dat de minister gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen, aangezien de TVL vereiste dat het omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode ten minste 20% moest zijn.
Het College benadrukte dat de minister bij het berekenen van het omzetverlies de omzet uit de aangifte omzetbelasting gebruikt, zoals vastgelegd in de regelgeving. De onderneming kon niet aantonen dat de minister in vergelijkbare gevallen anders had gehandeld. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 juli 2024.