ECLI:NL:CBB:2024:537

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
23/607
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 voor onderneming zonder 20% omzetverlies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan zonder zitting op 30 juli 2024 in de zaak tussen [naam] B.V. en de minister van Economische Zaken. De onderneming had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 5 januari 2023, waarin de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 was vastgesteld op € 0,-. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 24 oktober 2022, waarbij het betaalde voorschot van € 6.622,20 werd teruggevorderd.

De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- omdat uit de gegevens van de Belastingdienst bleek dat de onderneming niet voldeed aan de eis van ten minste 20% omzetverlies. De onderneming voerde aan dat de omzet in de aangifte omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2020 niet overeenkwam met de werkelijke omzet en dat de minister ten onrechte de aangifte als leidend beschouwde. Het College oordeelde dat de minister gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen, aangezien de TVL vereiste dat het omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode ten minste 20% moest zijn.

Het College benadrukte dat de minister bij het berekenen van het omzetverlies de omzet uit de aangifte omzetbelasting gebruikt, zoals vastgelegd in de regelgeving. De onderneming kon niet aantonen dat de minister in vergelijkbare gevallen anders had gehandeld. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/607
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: V. de Jong)

en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 24 oktober 2022 heeft de minister de op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aan de onderneming verleende subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 6.622,20 teruggevorderd.
Met het besluit van 5 januari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies.
De onderneming voert aan dat de in de aangifte omzetbelasting opgegeven omzet voor Q1 van 2020 (de referentieperiode) aanzienlijk afwijkt van de daadwerkelijk gemaakte omzet in deze periode. In bezwaar heeft zij daarom een uitdraai uit haar boekhouding (grootboekkaarten) overgelegd waaruit de daadwerkelijke omzet blijkt. Ten onrechte heeft de minister hier niets mee gedaan. Nergens in de TVL is bepaald dat de aangifte omzetbelasting leidend is. De werkelijke omzet dient daarom als basis te dienen. Dit staat ook op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De onderneming stelt dat zij vergelijkbare gevallen kent waar de aangifte omzetbelasting ook niet aansluit bij de werkelijke omzet en waar de minister bij de definitieve berekening van het omzetverlies is uitgegaan van de omzet die uit de grootboekkaarten blijkt.
Het College is van oordeel dat de minister gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de subsidie lager (op € 0,-) vast te stellen en het betaalde voorschot terug te vorderen. Daartoe is het volgende van belang.
4.1
De TVL bevat (per subsidieperiode) een aantal vereisten waaraan moet worden voldaan om voor subsidie in aanmerking te komen. Eén van de vereisten is dat het omzetverlies in de subsidieperiode (Q4 van 2021) ten opzichte van de referentieperiode (in dit geval Q1 van 2020) ten minste 20% moet bedragen. Als een ondernemer over zijn gehele omzet aangifte omzetbelasting doet, gebruikt de minister bij het berekenen van het omzetverlies de omzet die uit de aangifte blijkt. Dit staat in artikel 2.5.3, zesde lid, van de TVL. De regelgever heeft daar bewust voor gekozen in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten. Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. Zie onder andere de uitspraken van het College van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:307) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). [1] Alleen als een onderneming niet over haar gehele omzet aangifte omzetbelasting doet, kan worden gekeken naar de financiële administratie van de onderneming. Die situatie is in deze zaak niet aan de orde. Het College is daarom van oordeel dat de minister ook in deze zaak terecht is uitgegaan van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting blijkt.
4.2
De onderneming heeft niet aannemelijk gemaakt dat op de website van de RVO staat, of op enig moment heeft gestaan, dat niet de aangifte omzetbelasting, maar de financiële administratie leidend zou zijn. De minister heeft in het verweerschrift bovendien uitgelegd wat er wél op de website van de RVO staat, namelijk welke posten uit de aangifte omzetbelasting een ondernemer kan gebruiken bij het indienen van zijn subsidieaanvraag.
4.3
Ten slotte is ook niet gebleken dat er vergelijkbare gevallen zijn waarin de minister wél is uitgegaan van de financiële administratie. De onderneming heeft niet verwezen naar specifieke ondernemingen waarbij dit het geval zou zijn, zodat de minister niet heeft kunnen vaststellen of het om gelijke gevallen gaat. Zoals de minister in het verweerschrift terecht opmerkt, zijn er wel ondernemingen die hun eigen administratie mogen gebruiken bij de subsidieaanvraag, maar dat zijn ondernemingen die niet over hun gehele omzet aangifte omzetbelasting doen. Dit zijn dus geen vergelijkbare gevallen, aangezien de onderneming wél over haar gehele omzet aangifte doet.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.