ECLI:NL:CBB:2024:525

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
23/781
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie TVL Q3 2021 en omzetverlies berekening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op 23 juli 2024 in de zaak tussen [naam] V.O.F. en de minister van Economische Zaken, met zaaknummer 23/781. De onderneming had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 23 november 2022, waarin het bezwaar van de onderneming tegen de vaststelling van de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 ongegrond werd verklaard. De minister had de subsidie vastgesteld op € 5.429,46 en het te veel betaalde voorschot teruggevorderd.

De onderneming stelde dat zij in Q3 van 2021 geen omzet had behaald en dat de omzet die in de aangifte omzetbelasting was vermeld, een correctie betrof van eerdere aangiften. De minister daarentegen stelde dat de TVL geen ruimte bood om af te wijken van de aangifte omzetbelasting, omdat er geen suppletieaangifte was ingediend. Het College heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de aangifte omzetbelasting leidend is voor de berekening van het omzetverlies, en dat de minister terecht de omzet uit de aangifte heeft gebruikt voor de berekening.

Het College heeft geoordeeld dat de minister bij de berekening van het omzetverlies de referentieomzet terecht heeft gebaseerd op de aangifte omzetbelasting over Q3 van 2021. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard, en de uitspraak is zonder zitting gedaan, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/781
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] V.O.F., te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 11 juli 2022 heeft de minister de op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aan de onderneming verleende subsidie voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 vastgesteld op € 5.429,46 en het te veel betaalde voorschot teruggevorderd.
Met het besluit van 23 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
De hoogte van de TVL-subsidie wordt berekend aan de hand van (onder meer) het omzetverlies: het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de subsidieperiode. De onderneming heeft in haar vaststellingsaanvraag € 0,- vermeld als omzet over Q3 van 2021 (referentieperiode). De minister is bij de berekening van het omzetverlies niet van dit bedrag uitgegaan, maar van de omzet zoals die blijkt uit de aangifte omzetbelasting over Q3 van 2021 (€ 6.925,-).
3 De onderneming voert aan dat zij in Q3 van 2021 geen omzet heeft behaald. De omzet die zij in de aangifte omzetbelasting over dit kwartaal heeft vermeld, is een correctie van eerdere btw-aangiften. Het is wettelijk toegestaan om correcties tot € 1.000,- in een volgend kwartaal op te geven. Uit het grootboek van Q3 van 2021 blijkt dat alleen TVL is ontvangen en geen omzet is behaald.
4 Volgens de minister geeft de TVL in dit geval geen ruimte om af te wijken van de aangifte omzetbelasting. Dit zou anders kunnen zijn als de onderneming bij de Belastingdienst een suppletieaangifte had ingediend waarmee zij haar eerdere aangifte omzetbelasting had aangepast. Omdat uit de gegevens van de Belastingdienst niet blijkt dat de onderneming over Q3 van 2021 een suppletieaangifte heeft gedaan, moest de minister voor de berekening van het omzetverlies uitgaan van de omzet die blijkt uit de aangifte omzetbelasting.
5 Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens geoordeeld dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet en de berekening van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van het College van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:306) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). [1] Ook heeft het College eerder geoordeeld dat de minister in de omstandigheid dat de Belastingdienst toestaat dat kleine correcties in een volgende aangifte omzetbelasting worden meegenomen en dat de onderneming geen suppletieaangifte heeft gedaan, terecht geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van de bij de Belastingdienst bekende omzetgegevens. Binnen de systematiek van de TVL kan daarmee namelijk geen rekening worden gehouden. Zie onder andere de uitspraken van het College van 18 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:370), 21 november 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:646) en 28 november 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:660). Dit betekent dat de minister bij de berekening van het omzetverlies de referentieomzet terecht op de aangifte omzetbelasting over Q3 van 2021 heeft gebaseerd.
6 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
w.g. B. Bastein w.g. C.D.V. Efstratiades
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl