ECLI:NL:CBB:2023:370

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
22/1147
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) wegens onvoldoende omzetverlies

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juli 2023, zaaknummer 22/1147, is de aanvraag van een ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat de ondernemer niet voldeed aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies. De ondernemer had in zijn aanvraag een omzet van € 16.773,- opgegeven voor het eerste kwartaal van 2020, terwijl de minister op basis van gegevens van de Belastingdienst uitging van een omzet van € 13.288,-. De ondernemer stelde dat de minister ten onrechte voorbijging aan zijn werkelijke omzet, maar het College oordeelde dat de minister terecht de omzetgegevens van de Belastingdienst had gehanteerd.

De ondernemer had zijn omzet in de referentieperiode niet correct aangetoond volgens de regels van de TVL. Het College benadrukte dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag moest uitgaan van de aangiften omzetbelasting, en dat het aan de ondernemer was om een suppletieaangifte te doen als hij meende dat zijn aangifte onjuist was. Het College concludeerde dat de minister geen aanleiding had om af te wijken van de omzetgegevens van de Belastingdienst en dat de beroepsgrond van de ondernemer niet slaagde. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[naam 1], handelend onder de naam
[naam 2], te [plaats] , (de ondernemer)
(gemachtigde: J.B.M. de Jong)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. D. Dijkstra-Burlage en mr. E.S.M. Slot).

Procesverloop

Met het besluit van 7 maart 2022 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q4 2021 afgewezen.
Met het besluit van 18 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 22 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De minister heeft de subsidieaanvraag van de ondernemer afgewezen, omdat hij niet voldoet aan het vereiste dat de ondernemer ten minste 20% omzetverlies moet hebben geleden om voor subsidie in aanmerking te komen. Dit vereiste staat in artikel 2.5.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL. De ondernemer heeft in zijn aanvraag vermeld dat hij in Q1 2020 (de referentieperiode) een omzet heeft gegenereerd van € 16.773,-. De minister gaat, op basis van de gegevens van de Belastingdienst, uit van een omzet in de referentieperiode van
€ 13.288,-.

Standpunt van de ondernemer

3. De ondernemer voert aan dat de minister bij de behandeling van zijn aanvraag ten onrechte voorbij is gegaan aan de door hem onderbouwde werkelijke omzet van Q1 2020. In de aangifte omzetbelasting is inderdaad € 13.228,- opgegeven, omdat op dat moment nog niet alle omzet bekend was. In de aangifte voor Q2 2020 is dit gecorrigeerd. Op de website van de Belastingdienst staat namelijk dat het voor kleine correcties niet nodig is een suppletieaangifte te doen, maar dat dit verwerkt mag worden in de eerstvolgende aangifte. Bij zijn aanvraag heeft de ondernemer maandelijkse overzichten van de Z-rapporten van zijn kassa overgelegd, waaruit blijkt dat de werkelijke omzet in Q1 2020 € 16.773,- bedraagt.
Standpunt van de minister
4. De minister stelt dat de ondernemer over zijn volledige omzet omzetbelasting betaalt. Uit artikel 2.5.3, zesde lid, van de TVL volgt dat de minister in dat geval bij de berekening van het omzetverlies moet uitgaan van de aangiften omzetbelasting. De minister verwijst hierbij naar de uitspraak van het College van 22 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:491), waarin het College heeft geoordeeld dat de minister uit dient te gaan van de juistheid van de aangifte omzetbelasting. Indien de ondernemer van mening is dat de aangifte omzetbelasting voor de referentieperiode onjuist is, ligt het op zijn weg om een suppletieaangifte te doen.
Beoordeling door het College
5.1
Het College is van oordeel dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag terecht is uitgegaan van de omzetgegevens van de Belastingdienst. Het College overweegt daartoe als volgt.
5.2
Uit artikel 2.5.3, zesde lid, van de TVL volgt dat ondernemingen die aangifte omzetbelasting doen, hun omzet moeten aantonen met die aangifte, die is gedaan overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. De regelgever heeft daar bewust voor gekozen in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten. Omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, dient op eenvoudige en duidelijke wijze te blijken uit de financiële administratie of andere bewijsstukken van de onderneming. Het College heeft in de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. Daarnaast heeft het College in de uitspraak van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:491) geoordeeld dat de minister alleen mag afwijken van de aangifte omzetbelasting, indien de Belastingdienst concludeert dat de aangifte onjuist is en overgaat tot aanpassing.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de ondernemer over zijn volledige omzet omzetbelasting betaalt. De minister heeft daarom in dit geval terecht geen aanleiding gezien om af te wijken van de omzetgegevens van de Belastingdienst. Dat de Belastingdienst toestaat dat kleine correcties in een volgende aangifte worden meegenomen en dat de onderneming daarom geen suppletieaangifte heeft gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. Het College begrijpt dat de ondernemer niet kon voorzien dat deze keuze later gevolgen zou hebben voor het aanvragen van een subsidie op grond van de TVL, maar binnen de systematiek van de TVL kan daarmee geen rekening worden gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.
w.g. H. van den Heuvel w.g. A.A. Dijk
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
“Artikel 2.5.2. (verstrekking subsidie)
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt;
(…)
Artikel 2.5.3. (bepaling omzetverlies)
Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.
(…)
5. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2021.
6. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
(…)
Artikel 2.5.5. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)
d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 20% bedraagt;
(…).”