In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 juli 2024, betreft het een beroep van een onderneming tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De minister van Economische Zaken had de aanvraag, die op 27 juni 2022 was ingediend, aangemerkt als een pro-forma-aanvraag en deze afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De onderneming stelde dat de te late indiening te wijten was aan bijzondere omstandigheden, waaronder de plotselinge en ernstige ziekte van een personeelslid en een chaotische periode door vele reisaanvragen.
Het College oordeelde dat de onderneming niet had aangetoond dat het voor haar onmogelijk was om binnen de aanvraagperiode een aanvraag in te dienen. De wettelijke bepalingen van de TVL zijn dwingend en laten geen ruimte voor afwijkingen. De onderneming had de aanvraag na de in de regeling vastgestelde termijn ingediend, en het College concludeerde dat de minister terecht had afgewezen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd eveneens verworpen, omdat de onderneming niet voldoende had onderbouwd dat zij in een vergelijkbare situatie verkeerde als andere ondernemers die wel tijdig een aanvraag hadden ingediend.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de strikte naleving van de regels die zijn vastgesteld in de TVL. Het College verklaarde het beroep ongegrond en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.