ECLI:NL:CBB:2023:422

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
22/1783
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor COVID-19 vaste lasten door te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag van een onderneming voor het eerste kwartaal van 2022 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De onderneming had haar aanvraag te laat ingediend, namelijk op 8 april 2022, terwijl de deadline voor het indienen van aanvragen op 31 maart 2022 om 17.00 uur was. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag als pro-forma aangemerkt en afgewezen, wat door de onderneming werd bestreden.

De onderneming stelde dat zij ervan uitging dat de aanvraagtermijn voor Q1 van 2022 gelijk zou zijn aan die van eerdere kwartalen, en dat de minister hen had moeten informeren over de kortere termijn. Het College oordeelde echter dat de minister geen verplichting had om ondernemers proactief te informeren over de aanvraagtermijnen. De kortere termijn was noodzakelijk om te voldoen aan Europese regelgeving, die vereiste dat aanvragen voor 30 juni 2022 moesten zijn afgehandeld.

Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de onderneming niet tijdig had ingediend. De beslissing van de minister werd als rechtmatig en evenredig beschouwd, en het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ondernemers om zich op de hoogte te stellen van de geldende subsidievoorschriften en de noodzaak om aanvragen tijdig in te dienen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. S.F. Hu).

Procesverloop

Met het besluit van 23 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 13 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 augustus 2023. Daaraan hebben deelgenomen [naam 2] namens de onderneming, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.6.7 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2022 uiterlijk op 31 maart 2022 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3. Op 8 april 2022 heeft de onderneming bij de minister gemeld dat zij alsnog een
TVL-aanvraag voor Q1 van 2022 wilde indienen. De aanvraagperiode voor Q1 van 2022 was slechts één maand in plaats van de (ongeveer) twee maanden uit eerdere periodes. De onderneming was ervan uitgegaan dat ook voor Q1 van 2022 dezelfde aanvraagtermijn zou gelden als voor de eerdere openstellingen van de TVL. Volgens de onderneming had de minister ondernemers uit eigen beweging moeten informeren over de kortere aanvraagtermijn. Gezien deze omstandigheden, en het feit dat de onderneming de subsidie heel hard nodig heeft, stelt de onderneming zich op het standpunt dat zij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld om een inhoudelijke TVL-aanvraag in te dienen.
Standpunt van de minister
4.1
Volgens de minister is de (pro-forma-)aanvraag van de onderneming terecht afgewezen, omdat de aanvraag op 8 april 2022 en daarmee te laat is ingediend.
4.2
Ten aanzien van de kortere aanvraagperiode wijst de minister erop dat de mogelijkheid om steun aan ondernemers te verlenen op grond van Europese regelgeving afliep op
30 juni 2022. TVL-aanvragen moesten daarom voor die tijd zijn afgehandeld. Om ervoor te zorgen dat de minister alle ingediende aanvragen tijdig kon beoordelen, was de aanvraagtermijn korter dan in eerdere kwartalen. Volgens de minister ontslaat deze kortere aanvraagperiode ondernemers echter niet van de plicht zich zelfstandig op de hoogte te stellen van de geldende subsidievoorschriften. Op de minister rust in elk geval niet de verplichting om ondernemers uit eigen beweging op de hoogte te stellen van de vereisten die voor
TVL-aanvragen gelden. Dat zou volgens de minister onuitvoerbaar zijn.
4.3
Tot slot stelt de minister zich op het standpunt dat de TVL hem geen ruimte biedt om af te wijken van de gestelde aanvraagtermijnen. Hij verwijst daarbij naar de uitspraken van 15 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:267) en 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246), waarin het College heeft geoordeeld dat het vasthouden aan de aanvraagtermijnen evenredig en rechtmatig is indien geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waarop de TVL gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
Het College ziet in het betoog van de onderneming geen grond voor het oordeel dat het vasthouden aan de aanvraagtermijn in dit geval onevenredig of anderszins onrechtmatig is. Dat de onderneming niet binnen de aanvraagtermijn voor Q1 van 2022 een aanvraag heeft ingediend, komt doordat zij ervan was uitgegaan dat voor Q1 van 2022 dezelfde aanvraagtermijn zou gelden als voor de eerdere openstellingen van de TVL. Dit moet voor haar rekening blijven. Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:246), rustte op de minister niet de verplichting om de onderneming over (wijzigingen in) de TVL persoonlijk te informeren. De minister heeft terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming is om zich op de hoogte te stellen van de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen. Het lag daarom op de weg van de onderneming om tijdig kennis te nemen van de TVL en haar aanvraag op tijd in te dienen. Niet is gebleken dat de onderneming daartoe niet in staat was. De minister heeft erop gewezen dat de openstelling van de TVL voor Q1 2022 duidelijk was vermeld in de TVL en op zijn website. De onderneming heeft dat in zoverre ook niet betwist. Dat de onderneming negatieve financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
5.4
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
w.g. H.L. van der Beek De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.6.5 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels […].”
Artikel 2.6.7 luidt als volgt:
“1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.”