ECLI:NL:CBB:2024:486

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
14 juli 2024
Zaaknummer
23/544
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidie vaststelling COVID-19 voor onderneming

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken. De minister had op 28 oktober 2022 de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 1.200,- teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de minister op 2 januari 2023.

De onderneming voerde aan dat de minister ten onrechte niet van de daadwerkelijke omzet was uitgegaan, zoals deze in het vaststellingsformulier was opgegeven. De minister had echter de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting, waaruit bleek dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies. Het College oordeelde dat de minister terecht de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor de vaststelling van de omzet en het berekenen van het omzetverlies. Dit was in lijn met eerdere uitspraken van het College, waarin was geoordeeld dat de minister de aangifte omzetbelasting mocht gebruiken, omdat dit een bewuste keuze van de regelgever was om de TVL uitvoerbaar te houden en administratieve lasten te beperken.

Het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond en stelde vast dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/544
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 28 oktober 2022 heeft de minister de op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aan de onderneming verleende subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 1.200,- teruggevorderd.
Met het besluit van 2 januari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies.
De onderneming voert aan dat de minister uit had moeten gaan van de daadwerkelijke omzet zoals zij die in het vaststellingsformulier heeft opgegeven. Deze wijkt af van de omzet uit de aangiftes omzetbelasting. Een deel van de omzet uit de aangifte over Q4 van 2021 heeft namelijk betrekking op Q3 van 2021 en een deel van de omzet uit de aangifte over Q4 van 2019 heeft betrekking op Q3 van 2019 en Q1 van 2020.
Het College heeft al veel vergelijkbare zaken behandeld. Daarin heeft het telkens geoordeeld dat als een onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, de minister de aangifte omzetbelasting mag gebruiken voor het bepalen van de omzet en het berekenen van het omzetverlies. De belangrijkste reden daarvoor is dat dit een bewuste keuze van de regelgever is geweest, om zo de TVL uitvoerbaar te houden en de administratieve lasten te beperken. Zie onder andere de uitspraken van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:306) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). [1] Ook in dit geval is het College van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van de omzet die uit de aangifte omzetbelasting blijkt. Dat betekent dat de minister er bij de berekening van het omzetverlies terecht geen rekening mee heeft gehouden dat (een deel van) de aan de Belastingdienst opgegeven omzet eigenlijk betrekking heeft op andere kwartalen.
5. De onderneming heeft ook nog aangevoerd dat de minister in zijn vaststellingsbesluit over de subsidie voor Q1 van 2021 wel van de daadwerkelijke omzet is uitgegaan. Dat besluit zit in het dossier, maar het College kan daaruit niet afleiden van welke omzet de minister is uitgegaan. Als het zo is dat de minister in die procedure wel van de door de onderneming opgegeven omzet is uitgegaan, betekent dit dat hij van de TVL is afgeweken. In zijn uitspraak van 21 mei 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:341), heeft het College geoordeeld dat als de minister één keer in afwijking van de TVL een subsidie heeft verleend, dit niet betekent dat hij dit in andere subsidieperiodes ook moet doen. De verwijzing van de onderneming naar het vaststellingsbesluit voor Q1 van 2021 leidt daarom niet tot een ander oordeel.
6. Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.
B. Bastein A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op www.rechtspraak.nl