ECLI:NL:CBB:2024:486
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen subsidie vaststelling COVID-19 voor onderneming
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een onderneming tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken. De minister had op 28 oktober 2022 de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 1.200,- teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de minister op 2 januari 2023.
De onderneming voerde aan dat de minister ten onrechte niet van de daadwerkelijke omzet was uitgegaan, zoals deze in het vaststellingsformulier was opgegeven. De minister had echter de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting, waaruit bleek dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies. Het College oordeelde dat de minister terecht de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor de vaststelling van de omzet en het berekenen van het omzetverlies. Dit was in lijn met eerdere uitspraken van het College, waarin was geoordeeld dat de minister de aangifte omzetbelasting mocht gebruiken, omdat dit een bewuste keuze van de regelgever was om de TVL uitvoerbaar te houden en administratieve lasten te beperken.
Het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond en stelde vast dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.