In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juni 2024, zaaknummer 22/2330, is de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aan de orde. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 18 mei 2021 de aanvraag van de onderneming, die sinds 13 januari 2017 ingeschreven staat in het handelsregister, afgewezen omdat deze niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd door de minister ongegrond verklaard. De onderneming heeft vervolgens beroep ingesteld bij het College.
Tijdens de zitting op 12 februari 2024 heeft de onderneming betoogd dat zij pas in september 2019 met haar nieuwe activiteiten is gestart en dat de referentieperiode voor haar Q4 2019 zou moeten zijn. De minister heeft echter gesteld dat de onderneming niet als startende onderneming kan worden aangemerkt, omdat zij al sinds 2017 ingeschreven staat. Het College heeft overwogen dat de datum van inschrijving in het handelsregister bepalend is voor de referentieperiode en dat de omstandigheden die de onderneming aanvoert niet zodanig uitzonderlijk zijn dat hiervan afgeweken kan worden.
Het College concludeert dat de minister de TVL-regeling op de juiste wijze heeft toegepast en dat de onderneming niet voldoet aan de eis van ten minste 30% omzetverlies. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de inschrijfdatum in het handelsregister en de strikte toepassing van de voorwaarden van de TVL-regeling.