5.2Verder is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid omdat de subsidie onmiddellijk is ingetrokken en geen betekenis is toegekend aan de toestemming van [naam 3] . De minister had [naam 1] in de gelegenheid moeten stellen om haar zienswijze naar voren te brengen voordat de subsidie werd ingetrokken omdat de intrekking steunt op feiten die haar betreffen, maar die niet door haarzelf zijn verstrekt. In bezwaar is dit gebrek niet hersteld. Ook is in het bestreden besluit ten onrechte niet meegewogen dat de intrekking voor [naam 1] resulteert in een schade van € 1.838.721,-. Verder voert [naam 1] aan dat aan het bestreden besluit geen deugdelijke motivering ten grondslag ligt omdat de minister de indruk heeft gewekt dat hij over de voorgenomen intrekking contact heeft gehad met [naam 1] . Dit is niet juist. De intermediair van [naam 1] heeft uitsluitend contact gehad met de minister over het verzoek tot wijziging van de tenaamstelling. Het bestreden besluit is ook niet deugdelijk gemotiveerd omdat erin staat dat de aanvraag zou zijn afgewezen als de minister had geweten dat [naam 1] niet de locatie-eigenaar was en zij ook geen toestemming van de locatie-eigenaar had. Volgens [naam 1] volgt uit artikel 59, tweede lid, van het Besluit SDE en artikel 2, vierde lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2017 (Regeling) dat de minister haar in de gelegenheid had moeten stellen om alsnog een instemmingsverklaring van de locatie-eigenaar over te leggen. [naam 1] zou deze dan alsnog hebben overgelegd.
Beoordeling door het College
Was de minister bevoegd de subsidie in te trekken?
6 In artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is – voor zover hier van belang – bepaald dat de minister de subsidieverlening kan intrekken indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste gegevens of volledige gegevens tot een andere beschikking op de subsidieaanvraag zou hebben geleid.
7 [naam 1] heeft in het aanvraagformulier vermeld dat zij eigenaar is van de beoogde locatie voor de productie-installatie en op grond daarvan heeft de minister haar subsidie verleend. Niet in geschil is dat niet [naam 1] , maar [naam 3] de eigenaar van de beoogde locatie is. [naam 1] heeft dus bij de subsidieaanvraag onjuiste gegevens verstrekt. Dat [naam 1] niet wist dat de intermediair haar op het aanvraagformulier als eigenaar van de beoogde locatie had vermeld en dat zij als huurder de toestemming van de eigenaar van de locatie had moeten overleggen, komt voor haar eigen rekening en risico en leidt dus niet tot een ander oordeel.
8 Het College volgt het standpunt van de minister dat hij geen subsidie zou hebben verstrekt als [naam 1] bij de aanvraag de juiste informatie had verstrekt. Artikel 2, vierde lid, van de Regeling bepaalt – kort gezegd – dat de minister afwijzend beslist op een subsidieaanvraag indien de toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie voor het plaatsen van de productie-installatie niet kan worden overgelegd. Als [naam 1] op het aanvraagformulier naar waarheid had ingevuld dat zij geen eigenaar was van de beoogde locatie, dan had zij bij de aanvraag een toestemmingsverklaring van de eigenaar moeten overleggen. [naam 1] beschikte ten tijde van de aanvraag van de subsidie niet over een toestemmingsverklaring. De stelling van [naam 1] dat zij ten tijde van de aanvraag wel kon rekenen op instemming van [naam 3] en dat als de minister eind 2017 zou hebben verzocht om een instemmingsverklaring, deze zou zijn gegeven, is daarvoor niet voldoende. De e-mails van [naam 3] aan [naam 1] van 11 april en 8 november 2021, kunnen vanwege het tijdstip waarop deze zijn geschreven, ook niet gelden als toestemmingsverklaring. Bovendien volgt uit de e-mail van 11 april 2021 slechts dat [naam 3] pas in 2018, toen zij zelf plannen maakte om een productie-installatie te (laten) realiseren op het dak aan de [adres] in [plaats] , erachter is gekomen dat [naam 1] ook een productie-installatie op dat dak wilde realiseren en daarvoor al subsidie had gekregen. Anders dan waarvan [naam 1] uitgaat, volgt uit artikel 2, vierde lid, van de Regeling niet dat de minister haar ten tijde van de aanvraag in de gelegenheid had moeten stellen alsnog een toestemmingsverklaring te overleggen, omdat de aanvraag volledig was (zie onder 2.5 van de uitspraak van het College van 10 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:672). 9 Nu [naam 1] onjuiste gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste gegevens, gelet op het ontbreken van een toestemmingsverklaring van de eigenaar tot een afwijzing zou hebben geleid, was de minister bevoegd de subsidie in te trekken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb (zie onder 2.5 van de uitspraak van het College van 10 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:672). Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek is geen sprake. Mocht de minister gebruikmaken van de bevoegdheid om de subsidie in te trekken?
10 [naam 1] betoogt onder meer dat het intrekkingsbesluit substantiële financiële gevolgen voor haar heeft. Het College leest hierin dat de intrekking van de subsidie onevenredig voor haar uitpakt. Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel hanteert het College de in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) en van het College van 17 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:244) neergelegde maatstaf. Het College gaat bij het vormen van zijn oordeel uit van de vragen of het besluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of het op zichzelf geschikte en noodzakelijke besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Omdat het in dit geval gaat om een besluit dat belastend (nadelig) is voor [naam 1] en er geen belangen van derden zijn betrokken toetst het College indringend. 11 Het College is van oordeel dat de gevolgen van het intrekkingsbesluit voor [naam 1] niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het intrekkingsbesluit te dienen doelen. Het intrekkingsbesluit is een geschikt en noodzakelijk middel om te bewerkstelligen dat een subsidie die als gevolg van onjuiste informatie van de aanvrager is verstrekt in strijd met een dwingende bepaling, niet tot uitbetaling komt. Met het oog op het behalen van de duurzaamheidsdoelstellingen waarvoor het Besluit SDE een basis biedt is van belang dat de minister voorafgaand aan de subsidieverlening een inschatting kan maken van de haalbaarheid van een aanvraag. Met de toestemming van de eigenaar van een locatie wordt meer zekerheid verkregen dat een productie-installatie gerealiseerd kan worden. Bovendien wordt de subsidie verleend op basis van volgorde van binnenkomst en kent de subsidie een subsidieplafond (artikel 2, tweede lid, van de Regeling). Een aanvraag moet dus alle gevraagde en juiste informatie bevatten, zodat een beoordeling mogelijk is en de minister ervoor kan zorgen
dat de aanvragers gelijke kansen krijgen. Zoals hiervoor al overwogen zou aan [naam 1] geen subsidie zijn verleend als zij de juiste informatie had verstrekt. Dat [naam 1] , zoals zij stelt, financiële gevolgen ondervindt door de intrekking van de subsidie, betekent niet dat de intrekking van de subsidie onevenwichtig is. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de intrekking van de subsidie in dit geval toch onevenredig bezwarend is voor [naam 1] , is niet gebleken.
12 Uit het voorgaande volgt dat de minister de subsidie terecht heeft ingetrokken.
Had de minister [naam 1] voorafgaand aan de intrekking van de subsidie moeten horen?
13 Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, moet de minister voordat hij een beschikking neemt waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachtingen bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen (hoorplicht). Tussen partijen staat niet ter discussie dat de minister [naam 1] niet heeft gehoord over de voorgenomen intrekking. Het College volgt [naam 1] in haar standpunt dat de minister haar ten onrechte niet heeft gehoord voordat hij de subsidie heeft ingetrokken. Dit gebrek is echter hersteld omdat [naam 1] in bezwaar (alsnog) is gehoord. Het College is niet gebleken dat het niet horen over de voorgenomen intrekking van de subsidie nadelige gevolgen heeft gehad voor [naam 1] .
14 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, mr. A. Venekamp en mr. T. Pavićević in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
w.g. M.J. Jacobs w.g. H. Caglayankaya