ECLI:NL:CBB:2024:257

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
21/1282
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie op basis van onjuiste gegevens verstrekt door aanvrager

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 april 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister voor Klimaat en Energie. De minister had op 22 februari 2019 de subsidie die aan [naam 1] was verleend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie ingetrokken, omdat [naam 1] onjuiste gegevens had verstrekt in de subsidieaanvraag. Het aanvraagformulier vermeldde ten onrechte dat [naam 1] eigenaar was van de locatie voor de productie-installatie, terwijl dit in werkelijkheid [naam 3] U.A. was. De minister oordeelde dat de verstrekking van de juiste gegevens tot een afwijzing van de subsidieaanvraag zou hebben geleid, en baseerde zijn besluit op artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.

[naam 1] voerde aan dat de intrekking van de subsidie onterecht was, omdat zij niet op de hoogte was van de foutieve informatie op het aanvraagformulier en dat de intermediair deze fout had gemaakt. Ook stelde zij dat de minister haar niet had gehoord voordat de subsidie werd ingetrokken, wat een schending van de hoorplicht zou zijn. Het College oordeelde echter dat de minister bevoegd was om de subsidie in te trekken, omdat de verstrekte onjuiste informatie een essentiële voorwaarde was voor de subsidieverlening. De minister had geen aanleiding om aan te nemen dat de aanvraag anders zou zijn beoordeeld als de juiste informatie was verstrekt.

Het College concludeerde dat de intrekking van de subsidie niet onevenredig was in verhouding tot de doelen die ermee gediend werden, en dat de minister de hoorplicht had hersteld door [naam 1] in bezwaar te horen. Het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1282

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats]

(gemachtigde: mr. drs. M.S. van der Hoek)
en
de minister voor Klimaat en Energie, voorheen de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
(gemachtigde: mr. C. Cromheecke)

Procesverloop

Met het besluit van 22 februari 2019 heeft de minister de aan [naam 1] op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (Besluit SDE) verleende subsidie ingetrokken.
Met het besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 6 maart 2024. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. [naam 1] heeft via haar intermediair een SDE-subsidie aangevraagd voor het plaatsen van zonnepanelen (productie-installatie) op het adres [adres] te [plaats] . Op het aanvraagformulier is aangekruist dat [naam 1] de eigenaar is van de beoogde locatie voor de productie-installatie. Met het besluit van 12 december 2017 heeft de minister de subsidie overeenkomstig de aanvraag verleend.
2 Op 17 oktober 2018 hebben [naam 2] B.V. ( [naam 2] ) en [naam 3] U.A. ( [naam 3] ) de minister verzocht om de tenaamstelling van de verleende subsidie te wijzigen in [naam 2] . Het formulier waarmee dit verzoek is gedaan, is ondertekend door [naam 2] als nieuwe subsidie-ontvanger en door [naam 3] als huidige subsidie-ontvanger.
3 Naar aanleiding van het verzoek tot wijziging van de tenaamstelling, heeft de minister via het Kadaster achterhaald dat niet [naam 1] , maar [naam 3] ten tijde van de indiening van de subsidieaanvraag de eigenaar was van de beoogde locatie voor de productie-installatie. Omdat een verzoek tot wijziging van de tenaamstelling ondertekend moet zijn door de huidige subsidie-ontvanger, heeft de minister het verzoek van [naam 2] en [naam 3] met het besluit van 22 februari 2019 afgewezen. Daarnaast heeft hij de aan [naam 1] verleende subsidie ingetrokken, omdat zij onjuiste informatie heeft verstrekt bij de aanvraag en verstrekking van de juiste en/of volledige informatie tot een andere beslissing op de aanvraag zou hebben kunnen geleid. Met het bestreden besluit heeft de minister het besluit van 22 februari 2019 gehandhaafd.
4 [naam 1] heeft beroep ingesteld tegen de intrekking van de subsidie. In beroep ligt daarom alleen de vraag voor of de minister de subsidie terecht heeft ingetrokken.
Standpunt van [naam 1]
5.1
voert aan dat de minister de subsidieverlening ten onrechte heeft ingetrokken. Zij stelt in dit verband allereerst dat het aanvraagformulier abusievelijk fout is ingevuld. [naam 1] wist niet dat de intermediair haar op het aanvraagformulier als eigenaar van de beoogde locatie had vermeld en ook niet dat zij als huurder de toestemming van de eigenaar van de locatie moest overleggen. Als de intermediair de aanvraag juist had ingevuld, zou dat niet tot een ander besluit op de aanvraag hebben geleid want [naam 1] kon indertijd namelijk rekenen op instemming van [naam 3] . De minister heeft ten onrechte geen betekenis gehecht aan de verklaringen van [naam 3] waaruit blijkt dat [naam 3] (eind 2018) onmiddellijk contact zou hebben opgenomen met de minister, als zij geweten had dat de subsidie aan [naam 1] zou worden ingetrokken. Volgens [naam 1] betekent dit dat zij ten tijde van de aanvraag kon rekenen op instemming van [naam 3] .
5.2
Verder is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid omdat de subsidie onmiddellijk is ingetrokken en geen betekenis is toegekend aan de toestemming van [naam 3] . De minister had [naam 1] in de gelegenheid moeten stellen om haar zienswijze naar voren te brengen voordat de subsidie werd ingetrokken omdat de intrekking steunt op feiten die haar betreffen, maar die niet door haarzelf zijn verstrekt. In bezwaar is dit gebrek niet hersteld. Ook is in het bestreden besluit ten onrechte niet meegewogen dat de intrekking voor [naam 1] resulteert in een schade van € 1.838.721,-. Verder voert [naam 1] aan dat aan het bestreden besluit geen deugdelijke motivering ten grondslag ligt omdat de minister de indruk heeft gewekt dat hij over de voorgenomen intrekking contact heeft gehad met [naam 1] . Dit is niet juist. De intermediair van [naam 1] heeft uitsluitend contact gehad met de minister over het verzoek tot wijziging van de tenaamstelling. Het bestreden besluit is ook niet deugdelijk gemotiveerd omdat erin staat dat de aanvraag zou zijn afgewezen als de minister had geweten dat [naam 1] niet de locatie-eigenaar was en zij ook geen toestemming van de locatie-eigenaar had. Volgens [naam 1] volgt uit artikel 59, tweede lid, van het Besluit SDE en artikel 2, vierde lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2017 (Regeling) dat de minister haar in de gelegenheid had moeten stellen om alsnog een instemmingsverklaring van de locatie-eigenaar over te leggen. [naam 1] zou deze dan alsnog hebben overgelegd.
Beoordeling door het College
Was de minister bevoegd de subsidie in te trekken?
6 In artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is – voor zover hier van belang – bepaald dat de minister de subsidieverlening kan intrekken indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste gegevens of volledige gegevens tot een andere beschikking op de subsidieaanvraag zou hebben geleid.
7 [naam 1] heeft in het aanvraagformulier vermeld dat zij eigenaar is van de beoogde locatie voor de productie-installatie en op grond daarvan heeft de minister haar subsidie verleend. Niet in geschil is dat niet [naam 1] , maar [naam 3] de eigenaar van de beoogde locatie is. [naam 1] heeft dus bij de subsidieaanvraag onjuiste gegevens verstrekt. Dat [naam 1] niet wist dat de intermediair haar op het aanvraagformulier als eigenaar van de beoogde locatie had vermeld en dat zij als huurder de toestemming van de eigenaar van de locatie had moeten overleggen, komt voor haar eigen rekening en risico en leidt dus niet tot een ander oordeel.
8 Het College volgt het standpunt van de minister dat hij geen subsidie zou hebben verstrekt als [naam 1] bij de aanvraag de juiste informatie had verstrekt. Artikel 2, vierde lid, van de Regeling bepaalt – kort gezegd – dat de minister afwijzend beslist op een subsidieaanvraag indien de toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie voor het plaatsen van de productie-installatie niet kan worden overgelegd. Als [naam 1] op het aanvraagformulier naar waarheid had ingevuld dat zij geen eigenaar was van de beoogde locatie, dan had zij bij de aanvraag een toestemmingsverklaring van de eigenaar moeten overleggen. [naam 1] beschikte ten tijde van de aanvraag van de subsidie niet over een toestemmingsverklaring. De stelling van [naam 1] dat zij ten tijde van de aanvraag wel kon rekenen op instemming van [naam 3] en dat als de minister eind 2017 zou hebben verzocht om een instemmingsverklaring, deze zou zijn gegeven, is daarvoor niet voldoende. De e-mails van [naam 3] aan [naam 1] van 11 april en 8 november 2021, kunnen vanwege het tijdstip waarop deze zijn geschreven, ook niet gelden als toestemmingsverklaring. Bovendien volgt uit de e-mail van 11 april 2021 slechts dat [naam 3] pas in 2018, toen zij zelf plannen maakte om een productie-installatie te (laten) realiseren op het dak aan de [adres] in [plaats] , erachter is gekomen dat [naam 1] ook een productie-installatie op dat dak wilde realiseren en daarvoor al subsidie had gekregen. Anders dan waarvan [naam 1] uitgaat, volgt uit artikel 2, vierde lid, van de Regeling niet dat de minister haar ten tijde van de aanvraag in de gelegenheid had moeten stellen alsnog een toestemmingsverklaring te overleggen, omdat de aanvraag volledig was (zie onder 2.5 van de uitspraak van het College van 10 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:672).
9 Nu [naam 1] onjuiste gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste gegevens, gelet op het ontbreken van een toestemmingsverklaring van de eigenaar tot een afwijzing zou hebben geleid, was de minister bevoegd de subsidie in te trekken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb (zie onder 2.5 van de uitspraak van het College van 10 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:672). Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek is geen sprake.
Mocht de minister gebruikmaken van de bevoegdheid om de subsidie in te trekken?
10 [naam 1] betoogt onder meer dat het intrekkingsbesluit substantiële financiële gevolgen voor haar heeft. Het College leest hierin dat de intrekking van de subsidie onevenredig voor haar uitpakt. Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel hanteert het College de in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) en van het College van 17 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:244) neergelegde maatstaf. Het College gaat bij het vormen van zijn oordeel uit van de vragen of het besluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of het op zichzelf geschikte en noodzakelijke besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Omdat het in dit geval gaat om een besluit dat belastend (nadelig) is voor [naam 1] en er geen belangen van derden zijn betrokken toetst het College indringend.
11 Het College is van oordeel dat de gevolgen van het intrekkingsbesluit voor [naam 1] niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het intrekkingsbesluit te dienen doelen. Het intrekkingsbesluit is een geschikt en noodzakelijk middel om te bewerkstelligen dat een subsidie die als gevolg van onjuiste informatie van de aanvrager is verstrekt in strijd met een dwingende bepaling, niet tot uitbetaling komt. Met het oog op het behalen van de duurzaamheidsdoelstellingen waarvoor het Besluit SDE een basis biedt is van belang dat de minister voorafgaand aan de subsidieverlening een inschatting kan maken van de haalbaarheid van een aanvraag. Met de toestemming van de eigenaar van een locatie wordt meer zekerheid verkregen dat een productie-installatie gerealiseerd kan worden. Bovendien wordt de subsidie verleend op basis van volgorde van binnenkomst en kent de subsidie een subsidieplafond (artikel 2, tweede lid, van de Regeling). Een aanvraag moet dus alle gevraagde en juiste informatie bevatten, zodat een beoordeling mogelijk is en de minister ervoor kan zorgen
dat de aanvragers gelijke kansen krijgen. Zoals hiervoor al overwogen zou aan [naam 1] geen subsidie zijn verleend als zij de juiste informatie had verstrekt. Dat [naam 1] , zoals zij stelt, financiële gevolgen ondervindt door de intrekking van de subsidie, betekent niet dat de intrekking van de subsidie onevenwichtig is. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de intrekking van de subsidie in dit geval toch onevenredig bezwarend is voor [naam 1] , is niet gebleken.
12 Uit het voorgaande volgt dat de minister de subsidie terecht heeft ingetrokken.
Had de minister [naam 1] voorafgaand aan de intrekking van de subsidie moeten horen?
13 Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, moet de minister voordat hij een beschikking neemt waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachtingen bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen (hoorplicht). Tussen partijen staat niet ter discussie dat de minister [naam 1] niet heeft gehoord over de voorgenomen intrekking. Het College volgt [naam 1] in haar standpunt dat de minister haar ten onrechte niet heeft gehoord voordat hij de subsidie heeft ingetrokken. Dit gebrek is echter hersteld omdat [naam 1] in bezwaar (alsnog) is gehoord. Het College is niet gebleken dat het niet horen over de voorgenomen intrekking van de subsidie nadelige gevolgen heeft gehad voor [naam 1] .
Slotsom
14 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, mr. A. Venekamp en mr. T. Pavićević in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
w.g. M.J. Jacobs w.g. H. Caglayankaya