In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 maart 2024, zaaknummer 21/946, staat de randvoorwaardenkorting voor varkenshouderij centraal. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 2 maart 2021 een kortingsbesluit genomen van 5% op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2020, omdat de varkenshouder niet voldeed aan de eisen van artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Dit artikel vereist dat varkens permanent toegang hebben tot eet- en wroetbaar materiaal om te onderzoeken en mee te spelen. Tijdens een controle op 28 februari 2020 bleek dat de varkens niet over voldoende geschikt materiaal beschikten, wat leidde tot de bestuurlijke boete en het kortingsbesluit.
De varkenshouder, aangeduid als [naam 1], voerde aan dat de norm van artikel 2.22 niet aan de hand van de Aanbeveling (EU) 2016/336 en de brochure van de Wageningen University & Research ingevuld mocht worden. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had gehandeld, aangezien de varkens niet voldeden aan de wettelijke eisen. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van dierenwelzijnsregels in relatie tot landbouwsteun en bevestigt dat de minister bevoegd is om kortingen toe te passen bij niet-naleving.
Het College concludeert dat het beroep van [naam 1] ongegrond is en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.