In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 maart 2024, zaaknummer 21/51, is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan [naam] B.V. wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures. Het verzoek om schadevergoeding is gedaan naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij [naam] B.V. in hoger beroep ging tegen opgelegde boetes voor het overtreden van Europese hygiënevoorschriften bij het slachten van pluimvee. De rechtbank had eerder op 27 november 2020 uitspraak gedaan, en het College oordeelde dat het hoger beroep van [naam] B.V. slaagde, waardoor de boetes werden herroepen.
Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure in drie instanties in beginsel is overschreden, aangezien deze langer dan vier jaar heeft geduurd. De termijn begon op 3 mei 2016, toen het voornemen tot boeteoplegging werd gedaan, en eindigde met de uitspraak van het College. De overschrijding van de redelijke termijn werd vastgesteld op drie jaar, tien maanden en 23 dagen, wat aanleiding gaf tot een compensatie voor immateriële schade. De schadevergoeding is vastgesteld op € 500,00 per half jaar overschrijding, resulterend in een totaalbedrag van € 2.000,00.
Het College heeft in deze uitspraak ook aangegeven dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig is toe te rekenen aan de rechterlijke fase, aangezien de bestuurlijke fase niet langer dan een jaar heeft geduurd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.