In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 maart 2024, wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 2.000,00 aan [naam] B.V. wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek om schadevergoeding is gedaan naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waartegen [naam] hoger beroep had ingesteld. De rechtbank had eerder boetes opgelegd aan veertien pluimveeslachthuizen, waaronder [naam], wegens overtredingen van Europese hygiënevoorschriften. Het College oordeelt dat de redelijke termijn voor de procedure in drie instanties is overschreden, waarbij de termijn is aangevangen op 11 augustus 2016. De overschrijding bedraagt op het moment van de uitspraak drie jaar, zeven maanden en 15 dagen. Het College concludeert dat de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt dat de Staat wordt veroordeeld tot schadevergoeding. De schadevergoeding wordt vastgesteld op € 500,00 per half jaar van overschrijding, wat leidt tot een totaalbedrag van € 2.000,00. Het College verwijst naar eerdere uitspraken waarin de Staat al is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten in deze zaken. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.