Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2024 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats]
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)
Procesverloop
Overwegingen
12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Dienstenrichtlijn). Er is geen verdere of andere motivering opgenomen waarom er geen sprake is van strijd met de Dienstenrichtlijn. In de Verordening moet specifiek worden onderbouwd dat de voorschriften uit de Verordening voldoen aan de voorwaarden van de Dienstenrichtlijn, met name wat betreft de noodzakelijkheid en de evenredigheid. Omdat die onderbouwing ontbreekt, is de Verordening in strijd met de Dienstenrichtlijn. Uit het bestreden besluit, noch uit de Verordening blijkt waarom verkoop van levensmiddelen een negatieve invloed zou hebben op de leefbaarheid van de gemeente, de openbare orde en veiligheid of bescherming van het stedelijk milieu. Ingeval het College oordeelt dat de Verordening niet in strijd is met de Dienstenrichtlijn betoogt [naam 1] dat het college van b en w geen concreet onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke gevolgen van de verruiming van de openingstijden voor de openbare orde of veiligheid dan wel het woon- en leefklimaat ter plaatse in verband met de beoogde exploitatie van de nachtwinkel. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
22 uur. Het college van b en w heeft uiteengezet dat het stelsel van de Wtw en de Verordening gerechtvaardigd is om dwingende redenen van algemeen belang, namelijk het belang van de bescherming van de openbare orde en veiligheid en de bescherming van het stedelijk milieu (woon- en leefklimaat). Deze belangen vormen dwingende redenen van algemeen belang, zo volgt uit artikel 4, aanhef en onder 8, van de Dienstenrichtlijn. Verder heeft het college van
b en w gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het stelsel van de Verordening geschikt is om de nagestreefde doelen te bereiken en niet verder gaat dan nodig, terwijl die doelen niet met andere minder beperkende maatregelen kunnen worden bereikt. Om grip te houden op de openbare orde en veiligheid binnen de gemeente en op het stedelijk milieu van de gemeente heeft de gemeenteraad ervoor gekozen om in de Verordening alleen in de situatie van incidentele bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard een ontheffing te verlenen en niet voor het permanent kunnen openen van een winkel voor 6 uur en na 22 uur. Alleen in de situatie van incidentele bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard weegt het belang van de winkelier in voorkomende gevallen zwaarder dan het belang van de bescherming van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat in de buurt van de betreffende winkel, juist vanwege de beperkte mate van overlast die daarmee gepaard gaat. Het college van b en w heeft uiteengezet dat winkels in Uden voor het grootste gedeelte van de dag open mogen zijn (vanaf 06.00 uur tot 22.00 uur) en dat het openen van een winkel in de periode tussen 22.00 uur en 06.00 uur leidt tot meer activiteiten in de late avond en de nacht. Omwonenden van de winkels zullen dan al snel te maken krijgen met overlast en daarmee met een verslechterd woon- en leefklimaat, terwijl de verkoop van alcohol in de nacht ertoe leidt dat die in de openbare ruimte (door jongeren) wordt genuttigd wat gepaard gaat met gedrag dat de openbare orde verstoort. Op de zitting heeft het college van b en w bovendien nog gewezen op de specifieke omstandigheden in Uden als relatief kleine woonkern, met veel woningen boven winkels. Volgens het college van b en w trekken nachtwinkels klanten die verhoudingsgewijs veel overlast veroorzaken, met name omdat een belangrijk deel van het winkelassortiment bestaat uit alcoholhoudende dranken. Dit bleek ook toen in Uden enige tijd een, inmiddels weer gesloten, illegale nachtwinkel open was.
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1).
Beslissing
€ 1.400,- te betalen;
€ 218,75.