ECLI:NL:CBB:2024:165
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.P. Glerum
- E.C.C. Deen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidievaststelling voor het eerste kwartaal van 2021 in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 maart 2024, wordt de subsidievaststelling voor het eerste kwartaal van 2021 beoordeeld. De zaak betreft een beroep van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat, die de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) heeft vastgesteld op € 0,-. De minister heeft dit besluit genomen omdat de onderneming niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies. De onderneming had een omzet in de referentieperiode (Q1 2019) van € 37.185,- en in de subsidieperiode (Q1 2021) van € 38.254,-, wat betekent dat er geen omzetverlies was. De onderneming betwistte dit en voerde aan dat een factuur van 4 januari 2021, die betrekking had op diensten verricht in Q4 2020, niet correct was meegenomen in de berekening van de omzet.
Het College oordeelt dat de minister terecht de aangifte omzetbelasting heeft gebruikt voor de berekening van het omzetverlies. De datum van de factuur is bepalend voor het tijdvak waarin de btw moet worden afgedragen, en niet de datum waarop de dienst is geleverd. De onderneming had de factuur eerder kunnen indienen, maar dit verandert niets aan de verplichtingen die voortvloeien uit het factuurstelsel. Het College concludeert dat de minister bevoegd was om de subsidie te verlagen en dat er geen gronden zijn voor de onderneming om de subsidievaststelling voor Q4 2020 te corrigeren, aangezien deze procedure enkel betrekking heeft op Q1 2021. De uitspraak eindigt met de conclusie dat het beroep van de onderneming ongegrond is en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.