Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Aanleiding voor deze procedure
Op 24 maart 2021 heeft appellante een aanvraag om vaststelling van de subsidie ingediend. Verweerder heeft de subsidie vervolgens vastgesteld op € 30.688,57. Bij de berekening is hij uitgegaan van een door appellante opgegeven omzet in de referentieperiode van € 188.835,- en in de subsidieperiode van € 14.688,-. Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat deze gegevens bij nader inzien onjuist zijn; de omzet in de referentieperiode moet zijn € 677.904,- en de omzet in de subsidieperiode € 35.505. Daarvan uitgaande, zou de subsidie moeten worden vastgesteld op (het in de TVL opgenomen maximumbedrag van) € 90.000,-. Verweerder heeft het bezwaar echter ongegrond verklaard. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het subsidiebedrag op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt vastgesteld overeenkomstig de subsidieverlening. Bij de vaststelling kan de omzet in de referentieperiode (Q4 2019), waarvan is uitgegaan bij de berekening van de subsidieverlening, niet meer worden gewijzigd. Als appellante van mening was dat dat bedrag niet klopte, had zij bezwaar moeten maken tegen het verleningsbesluit van 27 november 2020. De omzet in de subsidieperiode (Q4 2020) kan bij de vaststelling wel anders zijn dan bij de verlening - dan is immers pas duidelijk wat de daadwerkelijke omzet is geweest in de subsidieperiode -, maar het zou in dit geval niet gunstig zijn om daarvan uit te gaan. Die omzet is immers hoger dan door appellante bij de aanvraag om subsidieverlening opgegeven, wat tot een lager subsidiebedrag zou leiden.
Standpunt verweerder
Volledigheidshalve merkt verweerder nog op dat de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) per 1 juli 2022 is komen te vervallen. Dit betekent dat er geen steun meer mag worden verleend na 30 juni 2022. Het gaat daarbij uitdrukkelijk om de datum waarop een aanspraak op subsidie ontstaat. Het verbod om nieuwe steun te verlenen na 30 juni 2022 brengt in beginsel geen beperking met zich mee wanneer tijdig bezwaar was ingediend tegen het verleningsbesluit. Wel betekent dit dat terughoudend moet worden omgegaan met het onverplicht herzien van besluiten die in rechte vaststaan, zoals het verleningsbesluit in deze zaak. Ook om deze reden ziet verweerder geen ruimte om een ander besluit te nemen.
Uit de toelichting blijkt verder dat de wetgever een systeem waarbij ongelimiteerd feitelijke kosten kunnen worden gedeclareerd ongewenst vond. Daarom is in artikel 4:31, tweede lid, van de Awb bepaald dat in het verleningsbesluit steeds een maximumbedrag moet worden vermeld. Ook bij prestatiesubsidies vond de wetgever een maximum gewenst.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, stelt de subsidie vast op € 90.000,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden;
€ 837,-.
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
– A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;
– B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
– C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
– D voor het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43.
A x B x C x D.