In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 november 2023, betreft het een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de vaststelling van een subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De minister had de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- omdat de onderneming niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond.
De onderneming voerde aan dat de minister ten onrechte de gerealiseerde omzet uit de aangiften omzetbelasting had gebruikt voor de berekening van het omzetverlies, zonder rekening te houden met de kosten die gepaard gingen met een project dat extra omzet genereerde. Het College oordeelde echter dat de minister terecht de omzetgegevens van de Belastingdienst had gehanteerd, aangezien deze gegevens de basis vormen voor de subsidieaanvraag. Het College benadrukte dat de TVL-regeling geen ruimte biedt om van deze berekeningswijze af te wijken, en dat de omstandigheden van de onderneming niet uitzonderlijk genoeg waren om een uitzondering te rechtvaardigen.
Uiteindelijk concludeerde het College dat de minister bevoegd was om de subsidie op nihil vast te stellen, omdat niet was voldaan aan de eis van 30% omzetverlies. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak bevestigt de strikte toepassing van de regels rondom de TVL-regeling en de noodzaak voor ondernemingen om aan de gestelde voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie.