In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 november 2023, zaaknummer 22/1597, staat de vaststelling van een subsidie voor een MKB-onderneming centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 4 januari 2022 de subsidie, die eerder was verleend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), vastgesteld op nihil. Dit besluit volgde op een verzoek van de onderneming om de subsidie vast te stellen, waarbij zij aanvoerde dat de omzet van een nevenactiviteit niet meegeteld moest worden bij de berekening van het omzetverlies. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de onderneming.
Tijdens de zitting op 11 september 2023 werd het standpunt van de onderneming besproken, waarin zij stelde dat de minister ten onrechte de totale omzet had meegenomen, inclusief die van de nevenactiviteit. De onderneming betoogde dat de omzet uit de hoofdactiviteit representatief moest zijn voor de subsidieaanvraag. De minister daarentegen verdedigde zijn besluit door te verwijzen naar de aangifte omzetbelasting, waaruit bleek dat de onderneming niet voldeed aan de eis van minimaal 30% omzetverlies, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van de subsidie.
Het College oordeelde dat de minister terecht was uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst en dat de regeling geen ruimte bood voor het maken van onderscheid tussen hoofd- en nevenactiviteiten. De conclusie was dat de minister de subsidie op € 0,- mocht vaststellen, omdat het omzetverlies niet aan de vereisten voldeed. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.