ECLI:NL:CBB:2023:642

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
22/1579
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvraag op basis van omzetverlies in het kader van COVID-19 steunmaatregelen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 november 2023, betreft het een geschil tussen een ondernemer en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de vaststelling van een subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De ondernemer had een subsidie aangevraagd voor het vierde kwartaal van 2020, maar de minister had deze vastgesteld op € 0,- en het eerder ontvangen voorschot van € 9.486,- teruggevorderd, omdat de ondernemer niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies.

De ondernemer was het niet eens met de berekening van de omzet door de minister, die was gebaseerd op de aangifte omzetbelasting. De ondernemer stelde dat de facturering niet altijd overeenkwam met de prestaties en dat de omzetcorrecties niet waren meegenomen. De minister verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de TVL geen ruimte biedt voor afwijkingen van de aangifte omzetbelasting, tenzij de Belastingdienst de aangifte als onjuist beschouwt.

Het College oordeelde dat de minister terecht de subsidie op € 0,- had vastgesteld. De omzetgegevens van de Belastingdienst waren leidend en de ondernemer voldeed niet aan de vereisten voor subsidieverlening. Het College verklaarde het beroep ongegrond en er werden geen proceskosten vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de omzetgegevens zoals gerapporteerd aan de Belastingdienst in het kader van de TVL-regeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats] (de ondernemer)

(gemachtigde: [naam 3] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. A.M.D. Dijkstra en C. Zieleman).

Procesverloop

Met het besluit van 23 juni 2021 heeft de minister de subsidie voor de periode oktober tot en met december (Q4) van 2020 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 9.486,- teruggevorderd.
Met het besluit van 17 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 7 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Samenvatting
1.1
Met het besluit van 21 december 2020 heeft de minister aan de onderneming subsidie verleend voor Q4 van 2020. Vervolgens heeft de onderneming vaststelling van de subsidie aangevraagd. Op grond van de omzetgegevens die de minister heeft ontvangen van de Belastingdienst heeft hij de subsidie vastgesteld op € 0,- en bepaald dat de onderneming het reeds ontvangen voorschot van € 9.486,- moet terugbetalen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van ten minste 30% omzetverlies.
1.2
Het College komt tot het oordeel dat de minister de subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld. De minister is bij de beoordeling van de aanvraag terecht uitgegaan van de omzetgegevens van de Belastingdienst. Hieronder licht het College zijn oordeel toe.
Wettelijk kader
2 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming is het niet eens met de wijze waarop de minister de omzet voor Q4 van 2020 heeft berekend. De minister is uitgegaan van de aangifte omzetbelasting maar die moet nog worden gecorrigeerd om tot de juiste gerealiseerde omzet voor Q4 van 2020 te komen. De facturering loopt namelijk niet altijd gelijk met de prestaties die worden geleverd. [lessen] worden namelijk vaak vooruitbetaald en dan pas naderhand, in een ander kwartaal, gegeven.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld. De onderneming is omzetbelastingplichtig over haar gehele omzet zodat op grond van artikel 2.1.2., vijfde lid, van de TVL kan worden uitgegaan van het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting. De TVL biedt geen grondslag om af te wijken van deze berekeningswijze behoudens de uitzondering in artikel 2.1.2., zesde lid, van de TVL. Deze bepaling is echter alleen van toepassing op ondernemingen die niet over hun hele omzet omzetbelasting betalen. Nu de onderneming wel over haar hele omzet omzetbelasting betaalt en verder ook niet is gebleken dat de onderneming activiteiten verricht waarover zij niet omzetbelastingplichtig is, valt zij niet onder deze uitzonderingsregel. Dat de omzet mogelijk in een ander kwartaal wordt aangegeven en betaald dan het kwartaal waarin de prestatie wordt geleverd, doet hier niet aan af. Ook het gegeven dat het jaarrekeningrecht mogelijk een andere systematiek kent voor het bepalen van de omzet, is niet doorslaggevend. De minister verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van het College van 27 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:329). Volgens de gegevens van de Belastingdienst was de omzet van de onderneming in de referentieperiode € 134.058,-. Tevens volgt uit deze gegevens dat de omzet van de onderneming in de subsidieperiode € 103.574,- bedroeg. Het omzetverlies bedraagt dan € 30.484,- (22,7%). Omdat dit lager is dan het vereiste van 30% omzetverlies, voldoet de onderneming niet aan de vereisten voor subsidieverlening.
Beoordeling door het College
5 Het College heeft onder meer in de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) overwogen dat de regelgever ervoor heeft gekozen om in de gevallen waarin ondernemingen over de gehele omzet omzetbelasting betalen, de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het College heeft geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. De TVL biedt geen grondslag om af te wijken van deze berekeningswijze.
6 De uitzondering in artikel 2.1.2., zesde lid, van de TVL doet zich hier niet voor, omdat die alleen van toepassing is op ondernemingen die niet over hun hele omzet omzetbelasting betalen. Aangezien de ondernemer wel over haar hele omzet omzetbelasting betaalt en verder ook niet is gebleken dat de ondernemer activiteiten verricht waarover zij niet omzetbelastingplichtig is, valt zij niet onder deze uitzonderingsregel. Dat (een deel van) de omzet in een ander kwartaal wordt aangegeven en betaald dan het kwartaal waarin de bijbehorende prestatie wordt geleverd, doet er niet aan af dat de onderneming die omzet wel in een aangifte omzetbelasting heeft gerapporteerd. Het College begrijpt dat de omzetgegevens uit de aangifte omzetbelasting afwijken van de omzetgegevens uit haar eigen administratie, maar binnen de systematiek van de TVL wordt daarmee geen rekening gehouden (zie de uitspraken van het College van 20 december 2022, ECLI:NL:CBB:2022:819 en van 25 april 2023, ECLI:NL:CBB:2023:205).
7 Daarnaast heeft het College in de uitspraak van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:491) geoordeeld dat de minister alleen mag afwijken van de aangifte omzetbelasting, indien de Belastingdienst concludeert dat de aangifte onjuist is en overgaat tot aanpassing. De onderneming heeft de juistheid van de aangiftes omzetbelasting niet betwist. Ook is tussen partijen niet in geschil dat met de gegevens uit deze aangiftes niet wordt voldaan aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies in Q4 van 2020. Dit betekent dat de minister terecht de subsidie heeft vastgesteld op € 0,-.
Conclusie
8 Het beroep is ongegrond. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
w.g. H.S.J. Albers w.g. F. Willems

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.1.1., tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL bepaalt dat de subsidie enkel wordt verstrekt aan een MKB-onderneming waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt.
Artikel 2.1.2. van de TVL bepaalt dat:
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019.
[…]
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2020.
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.