ECLI:NL:CBB:2023:627

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
21/1043
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete voor overtreding hygiënevoorschriften bij vervoer van levend pluimvee

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete die de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had opgelegd aan [naam 1] B.V. wegens het niet naleven van hygiënevoorschriften bij het vervoer van levend pluimvee. De minister had vastgesteld dat [naam 1] een vuile container niet onmiddellijk had gereinigd na het vervoeren van pluimvee naar het slachthuis, wat in strijd was met de voorschriften van Verordening 853/2004. De rechtbank had eerder het beroep van [naam 1] gegrond verklaard en de boete herroepen, maar het College heeft deze uitspraak vernietigd. Het College oordeelde dat [naam 1] als exploitant van een levensmiddelenbedrijf moet worden aangemerkt en dat de hygiënevoorschriften ook voor haar gelden, ondanks dat levende dieren niet onder de definitie van 'levensmiddel' vallen. Het College concludeerde dat de opgelegde boete van € 5.000,- passend was en dat er geen reden was om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen. Het beroep van [naam 1] tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1043
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 november 2023 op het hoger beroep van:

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2021, zaaknummer ROT 19/4137, in het geding tussen
de minister
en

[naam 1] B.V.

(gemachtigde: mr. C.R. Post).

Procesverloop in hoger beroep

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7834 (de aangevallen uitspraak).
[plaats 2] heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
De zitting was op 2 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en de
de gemachtigden van [naam 1] en de minister.
Bij brief van 28 augustus 2023 heeft het College partijen meegedeeld dat het
onderzoek is heropend en dat het de zaak heeft verwezen naar een meervoudige kamer.
Het College heeft partijen laten weten dat het een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft het College het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een nieuwe zitting.

Overwegingen

Inleiding en samenvatting
1 Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende dieren naar slachthuizen vervoeren, moeten ervoor zorgen dat al het materieel dat is gebruikt om levende dieren te verzamelen en af te leveren, onmiddellijk na lediging en, indien van toepassing, vóór hergebruik, worden gereinigd, gewassen en ontsmet. Dit staat in de tweede zin van punt 3 van Bijlage III, Sectie II, Hoofdstuk I, van Verordening 853/2004 [1] (hierna ook wel verkort aangeduid als het voorschrift van punt 3). In hoger beroep gaat het erom of dit voorschrift is gericht tot [naam 1] en zo ja, of zij dat voorschrift heeft overtreden. De minister heeft vastgesteld dat [naam 1] levend pluimvee naar het slachthuis vervoerde en daarna een vuile container niet onmiddellijk heeft gereinigd. Om die reden heeft de minister [naam 1] een boete opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam 1] niet kan worden aangemerkt als levensmiddelenbedrijf, omdat levend pluimvee geen ‘levensmiddel’ is zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening 178/2002 [2] . De minister is het daarmee niet eens. Volgens hem moet [naam 1] wel worden aangemerkt als exploitant van een levensmiddelenbedrijf. Daarom geldt dit voorschrift ook voor haar. Het College geeft de minister daarin gelijk en verklaart vervolgens het oorspronkelijke beroep van [naam 1] ongegrond. Dit betekent dat de minister [naam 1] terecht een boete heeft opgelegd voor de overtreding van het voorschrift van punt 3. Hieronder motiveert het College zijn oordeel.
Grondslag van het geschil
2.1
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
2.2
[naam 1] is een bedrijf dat pluimvee vervoert. Op 26 juni 2018 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) langs de snelweg ter hoogte van [plaats 1] een controle verricht aan een vrachtwagen van [naam 1] waarin levende kippen waren vervoerd naar een slachterij in [plaats 2] . De toezichthouder heeft daarbij geconstateerd dat de lege containers die bij de slachterij waren uitgeladen waren bevuild met mestresten van pluimvee. De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in een rapport van 17 juli 2018 (rapport van bevindingen).
2.3
Met het besluit van 4 januari 2019 (het boetebesluit) heeft de minister aan [naam 1] een boete opgelegd van € 5.000,-, omdat zij heeft gehandeld in strijd met het voorschrift van punt 3. Dit levert volgens de minister een overtreding op van artikel 6.2 van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, en onder d, van de Regeling dierlijke producten.
2.4
Met het besluit van 12 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.
2.5
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Uitspraak van de rechtbank
3.1
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van [naam 1] gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het boetebesluit herroepen. De opgelegde boete is daarmee vervallen.
3.2
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit het samenstel van regels van de Verordeningen 852/2004 [3] , 853/2004 en 178/2002 moet worden afgeleid dat de voorschriften van de Verordening 853/2004 niet zien op levende dieren die niet bestemd zijn voor de menselijke consumptie of die niet bereid zijn om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie. Levend pluimvee valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder de definitie van levend dier, ‘bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie’ en is daarom niet te beschouwen als ‘levensmiddel’ in de zin van die verordeningen. Dat daarmee het voorschrift van punt 3 hier inhoudsloos is, is volgens de rechtbank daarvan de consequentie. Dat voorschrift is immers gericht aan de exploitant van een levensmiddelenbedrijf. Als een levende kip geen levensmiddel is in de zin van Verordening 853/2004, dan is degene die uitsluitend die levende kippen vervoert geen levensmiddelenbedrijf en dus ook geen exploitant van een levensmiddelenbedrijf, aldus de rechtbank. Hoewel uit Bijlage III, sectie II, hoofdstuk I, van Verordening 853/2004 wel lijkt te volgen dat het de bedoeling is om het vervoer naar het slachthuis van levend pluimvee onder het voorschrift van punt 3 (en dus onder de voorschriften van deze verordening) te brengen, moet volgens de rechtbank worden geconcludeerd dat dat voor de transporteur in de onderhavige situatie niet in overeenstemming is met de bepalingen die de reikwijdte van de voorschriften regelen. Dat betekent dat het voorschrift van punt 3 niet is gericht tot [naam 1] en dat zij dus ook niet als overtreder van dit voorschrift kan worden aangemerkt. De minister was daarom niet bevoegd om [naam 1] daarvoor een boete op te leggen.
Gronden van het hoger beroep
4 De minister voert in hoger beroep het volgende aan. De rechtbank geeft een onjuiste uitleg aan het samenstel van de toepasselijke Unierechtelijke regels. Ten onrechte benadert de rechtbank de inhoud en reikwijdte van de definitie van ‘(exploitant van) een levensmiddelenbedrijf’ vanuit het begrip ‘levensmiddel’. De rechtbank komt vanuit het gegeven dat een levende kip geen levensmiddel is, ten onrechte tot de conclusie dat een vervoerder van uitsluitend levende kippen geen exploitant van een levensmiddelenbedrijf kan zijn.
Volgens de minister is een levende kip die naar het slachthuis wordt vervoerd inderdaad geen levensmiddel als bedoeld in artikel 2 van Verordening 178/2002, maar dat neemt niet weg dat [naam 1] aangemerkt moet worden als exploitant van een levensmiddelenbedrijf. De minister verwijst daarvoor naar de definities van ‘levensmiddelenwetgeving’, ‘levensmiddelenbedrijf’, ‘exploitant van een levensmiddelenbedrijf’ en ‘stadia van de productie, verwerking en distributie’ in artikel 3 van Verordening 178/2002. Deze definities gelden ook voor Verordening 853/2004. De uitleg van de rechtbank moet wel onjuist zijn, zo betoogt de minister, omdat anders praktisch de complete primaire sector zich niet aan de voorschriften van Bijlage III van Verordening 853/2004 zou hoeven houden en evenmin aan de voorschriften van Bijlage I bij Verordening 852/2004. In die laatste bijlage staan regels over voedselketeninformatie en registratie van aan landbouwhuisdieren toegediende diergeneesmiddelen. Daarmee zou dus de voedselveiligheid in de gehele voedselketen – te beginnen bij de primaire sector – niet gewaarborgd zijn. Dat kan volgens de minister niet de bedoeling zijn. Nu [naam 1] het voorschrift van punt 3 heeft overtreden, heeft de minister haar daarvoor terecht een boete opgelegd.
Standpunt van [naam 1]
5 [naam 1] heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend. Volgens [naam 1] heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat Verordening 853/2004 niet geldt voor het vervoeren van levende dieren die niet zijn bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie. Dat met deze uitleg bepaalde regels uit Verordening 852/2004 niet meer van toepassing zouden zijn op de primaire sector, is niet van belang, nu die verordening geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. Verder stelt [naam 1] dat de boete niet is opgelegd wegens het vervoeren van levende dieren in vervuilde containers, maar op het vervoeren van lege containers, die onvoldoende zouden zijn gereinigd. Containers vallen, evenmin als levende dieren, onder de definitie van ‘levensmiddel’. Het voorschrift van punt 3 is niet gericht tot [naam 1] en die kan dus niet als overtreder van dit voorschrift worden aangemerkt.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
6.1
Artikel 3, eerste lid, van Verordening 853/2004 bepaalt, voor zover hier van belang, dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van bijlage III. Het voorschrift van punt 3 staat in die bijlage III en meer in het bijzonder in sectie II, Hoofdstuk I. Vervoer van levende dieren naar het slachthuis. Verordening 853/2004 maakt samen met Verordening 852/2004 deel uit van het Europees „levensmiddelenhygiënepakket”. Verordening 852/2004 heeft betrekking op algemene voorschriften inzake levensmiddelenhygiëne en Verordening 853/2004 stelt specifieke hygiënevoorschriften vast voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Onder levensmiddelenhygiëne wordt verstaan de maatregelen en voorschriften die nodig zijn om de aan een levensmiddel verbonden gevaren tegen te gaan en de geschiktheid van een levensmiddel voor menselijke consumptie te waarborgen, met inachtneming van het beoogde gebruik (artikel 2, eerste lid, onder a, van Verordening 852/2004).
6.2
Verordening 853/2004 omschrijft niet het begrip exploitanten van levensmiddelen. Artikel 2 van die verordening verwijst in dat verband naar Verordening 178/2002. Deze verordening gaat over algemene beginselen van wetgeving inzake levensmiddelen en diervoeders, en voedselveiligheid in het bijzonder. Volgens artikel 3, punt 3 van Verordening 178/2002 is een exploitant van een levensmiddelenbedrijf een natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft. Onder levensmiddelenwetgeving wordt verstaan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot levensmiddelen in het algemeen en de voedselveiligheid in het bijzonder, zowel op het niveau van de Gemeenschap als op nationaal niveau; deze term bestrijkt alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, alsmede van diervoeders die voor voedselproducerende dieren worden geproduceerd of daaraan worden vervoederd (artikel 3, punt 1, van Verordening 178/2002).
6.3
Hieruit volgt dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die deze levensmiddelwetgeving in het kader van zijn activiteit moet naleven, moet worden aangemerkt als een exploitant van een levensmiddelenbedrijf (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 september 2019, ECLI:EU:C:2019:718, Pollo del Campo en Avi Coop, punt 49).
6.4
[naam 1] is een bedrijf dat pluimvee vervoert. Zij vervoerde op 26 juni 2018 pluimvee naar een slachterij. Zij moet aldus het voorschrift van punt 3 naleven. Dit voorschrift heeft betrekking op levensmiddelenhygiëne en behoort tot de levensmiddelenwetgeving. Omdat [naam 1] in het kader van het vervoer van pluimvee naar het slachthuis de levensmiddelenwetgeving moet naleven, moet zij worden aangemerkt als exploitant van een levensmiddelenbedrijf.
6.5
Dat levende dieren als pluimvee niet onder het begrip levensmiddel vallen, betekent niet dat levensmiddelenwetgeving geen voorschriften over levende dieren kan omvatten. In de totstandkomingsgeschiedenis van Verordening 178/2002 [4] staat dat ‘de term levensmiddelenwetgeving in dit voorstel een breder spectrum aan bepalingen [bestrijkt] dan hetgeen uitsluitend levensmiddelen betreft’. Verder bepaalt overweging 11 van Verordening 178/2002 dat met het oog op een voldoende omvattende en geïntegreerde benadering van de voedselveiligheid het begrip levensmiddelenwetgeving ruim opgevat dient te worden en een breed scala aan bepalingen dient te omvatten die direct of indirect op de voedsel- en voederveiligheid van invloed zijn, inclusief bepalingen inzake materiaal en voorwerpen die in aanraking komen met levensmiddelen, diervoeders en andere landbouwgrondstoffen die bij de primaire productie worden gebruikt.
6.6
Daarnaast strookt de verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende dieren naar slachthuizen vervoeren om het voorschrift van punt 3 na te leven met het doel en het toepassingsgebied van de Verordeningen 178/2002, 852/2004 en 853/2004, alsook met de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid die die verordeningen leggen bij exploitanten van een levensmiddelenbedrijf. Die verordeningen hebben in hoofdzaak ten doel een hoog niveau van consumentenbescherming op het vlak van voedselveiligheid te garanderen en zijn van toepassing op alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen (artikel 1 van Verordening 178/2002 en overweging 7 en 8 van Verordening 852/2004). Meer in het bijzonder bepaalt overweging 12 van Verordening 178/2002 dat, teneinde de voedselveiligheid te waarborgen, alle aspecten van de voedselproductieketen als één geheel moeten worden beschouwd, vanaf de productie van diervoeders, met inbegrip van de primaire productie, tot en met het verkopen of verstrekken van voedsel aan de consument, aangezien elk onderdeel daarvan op de voedselveiligheid van invloed kan zijn. Verder berust de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid in eerste instantie bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf (overweging 29 van Verordening 178/2002 en artikel 1 van Verordening 852/2004). De uitleg dat degene die levende dieren naar het slachthuis vervoert geen exploitant is van een levensmiddelenbedrijf miskent die verantwoordelijkheid en leidt ertoe dat die schakel – het vervoer – in de voedsel(productie)keten niet wordt bestreken door levensmiddelenwetgeving. Dit doet ernstig afbreuk aan de geïntegreerde benadering van de voedselveiligheid en meer in het bijzonder aan de ‘van bij de boer tot op het bord-aanpak’ die ten grondslag ligt aan genoemde drie verordeningen. [5]
6.7
Gelet op het voorgaande is er geen sprake twijfel over de juiste uitlegging van het relevante Unierecht die noopt tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
7. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
8. Dit betekent dat het College hierna, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal beoordelen of het bestreden besluit, in het licht van wat [naam 1] daartegen heeft aangevoerd, in stand kan blijven.
Beoordeling van het beroep van [naam 1] tegen het bestreden besluit
9.1
[naam 1] betwist dat sprake is geweest van een overtreding van het voorschrift van punt 3.
9.2
Volgens rechtspraak van het College (zie de uitspraak van 21 juni 2017, ECLI:NL:CBB:230), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
9.3
Niets wat [naam 1] aanvoert biedt grond om te twijfelen aan het rapport van bevindingen. [naam 1] erkent levende kippen te hebben afgeleverd aan [naam 3] in [plaats 2] . Op de bij het rapport gevoegde afbeeldingen zijn op diverse plekken vuilresten te zien, volgens de inspecteur mestresten van pluimvee. Dat de containers na lediging door [naam 3] zouden zijn gereinigd - zoals [naam 1] stelt - doet daaraan niet af. [naam 1] blijft als exploitant van een levensmiddelenbedrijf die levende dieren naar het slachthuis vervoert zelf verantwoordelijk voor het naleven van de hygiënevoorschriften. Of de vuilresten daadwerkelijk bacteriën als salmonella of E-coli bevatten is daarbij niet relevant, omdat dit geen vereiste is van het voorschrift van punt 3. Het betoog van [naam 1] dat nog geen sprake was van een overtreding omdat zij de containers vóór hergebruik van de containers - opnieuw of alsnog - had kunnen reinigen, slaagt evenmin. Het voorschrift van punt 3 bepaalt dat de reiniging onmiddellijk na lediging - dus in of bij het slachthuis - dient te geschieden. Niet in geschil is dat de vrachtwagen op de terugweg vanuit [plaats 2] , op de snelweg ter hoogte van [plaats 1] , is gecontroleerd. Daarmee staat vast dat [naam 1] het voorschrift van punt 3 heeft overtreden. De minister was dus bevoegd om [naam 1] daarvoor een boete op te leggen. De beroepsgrond van [naam 1] slaagt niet.
10.1
[naam 1] voert verder aan dat de oplegging van de boete in strijd is met het eigen beleid van de minister. De minister heeft de overtreding volgens [naam 1] ten onrechte niet geclassificeerd. Afhankelijk van de klasse waarbinnen de overtreding valt, had nog een herinspectie moeten plaatsvinden dan wel eerst een waarschuwing moeten worden gegeven. De verdubbeling van de boete wegens recidive is ook ten onrechte geschied, nu de vorige overtreding al langer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.
10.2
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Zoals de minister heeft toegelicht is in het Specifieke Interventiebeleid Vlees (Spec 25) neergelegd dat overtreding van het voorschrift van punt 3 onder categorie 3 valt en wordt gezien als een ernstige overtreding (klasse B). Uit het Algemeen Interventiebeleid volgt niet dat de minister eerst een herinspectie had moeten doen of een waarschuwing had moeten geven voordat hij tot boeteoplegging kon overgaan. Verder is de boete wegens recidive verhoogd, omdat op 22 december 2017 al een boete was opgelegd. In het Algemeen Interventiebeleid is toegelicht dat bij een tweede overtreding binnen vijf jaar de hoogte wordt verdubbeld. De verhoging is dus niet in strijd met het beleid van de minister.
11. [naam 1] voert ook nog aan dat de boeteoplegging zijn oorzaak vindt in een hetze tegen haar en dat het onderzoek sturend is geweest. Volgens [naam 1] had de minister zijn inspectie kunnen en moeten richten op de slachterij waar zij het pluimvee had afgeleverd. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het dossier bevat geen aanknopingspunt voor de conclusie dat sprake is geweest van een ‘hetze’ tegen [naam 1] . De minister heeft toegelicht dat een melding van een toezichthouder dat mogelijk sprake kan zijn van een overtreding volgens het zogenoemde ‘risicogericht toezicht’ reden kan zijn voor een inspectie. Dat maakt het toezicht niet ‘sturend’ of onrechtmatig. Niet valt in te zien dat de minister niet naast of in plaats van de slachterij ook [naam 1] als exploitant van een levensmiddelenbedrijf die levende dieren vervoert mocht controleren.
12. Tot slot ziet het College in wat [naam 1] aanvoert geen reden om de boete te matigen. De opgelegde boete van € 5.000,- is passend en geboden.
13. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [naam 1] tegen het bestreden besluit ongegrond is.
Slotsom
14. Het hoger beroep is gegrond. Het College zal de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [naam 1] tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, mr. R.W.L. Koopmans en mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.
D. Brugman H.G. Egter van Wissekerke
BIJLAGE

Wet dieren

Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.

Regeling dierlijke producten

Artikel 2.4. Verbodsbepalingen EU-verordeningen
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
[…]
d. de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004
Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne
(7) De nieuwe algemene en specifieke hygiënevoorschriften hebben in hoofdzaak ten doel een hoog niveau van consumentenbescherming op het vlak van de voedselveiligheid te garanderen.
(8) Om de voedselveiligheid te garanderen vanaf de primaire productie tot en met het in de handel brengen of de uitvoer is een geïntegreerde aanpak noodzakelijk. Alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de voedselketen moeten ervoor zorgen dat de voedselveiligheid niet in het gedrang wordt gebracht.
Artikel 1 Werkingssfeer
1. In deze verordening worden de algemene hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven vastgesteld, waarbij met name rekening wordt gehouden met de volgende beginselen:
a. a) de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid berust in eerste instantie bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf;
b) de voedselveiligheid moet in de gehele voedselketen gewaarborgd zijn, te beginnen bij de primaire productie;
(…)
Artikel 2 Definities
1. Voor de uitvoering van deze verordening gelden de volgende definities:
a) „levensmiddelenhygiëne”, hierna „hygiëne” te noemen: de maatregelen en voorschriften die nodig zijn om de aan een levensmiddel verbonden gevaren tegen te gaan en de geschiktheid van een levensmiddel voor menselijke consumptie te waarborgen, met inachtneming van het beoogde gebruik;
(…)
Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong
Artikel 1 Werkingssfeer
1. In deze verordening worden voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven specifieke hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgesteld. Deze voorschriften zijn een aanvulling op Verordening (EG) nr. 852/2004. Zij hebben betrekking op onverwerkte en verwerkte producten van dierlijke oorsprong.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
1) de definities in Verordening (EG) nr. 178/2002;
2) de definities in Verordening (EG) nr. 852/2004
3) de definities in bijlage I; en
4) alle in de bijlagen II en III opgenomen technische definities.
Artikel 3 Algemene verplichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
(…)
Bijlage III, sectie II (vlees van pluimvee en lagomorfen)
Hoofdstuk I. Vervoer van levende dieren naar het slachthuis
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende dieren naar slachthuizen vervoeren, moeten ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
[…]
punt 3. Kratten voor de levering van dieren aan het slachthuis en modules, zo die worden gebruikt, moeten zijn vervaardigd uit niet-corrosief materiaal dat gemakkelijk kan worden schoongemaakt en ontsmet. Al het materieel dat is gebruikt om levende dieren te verzamelen en af te leveren, moet onmiddellijk na lediging en, indien van toepassing, vóór hergebruik worden gereinigd, gewassen en ontsmet.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden
(11) Met het oog op een voldoende omvattende en geïntegreerde benadering van de voedselveiligheid dient het begrip levensmiddelenwetgeving ruim opgevat te worden en een breed scala aan bepalingen te omvatten die direct of indirect op de voedsel- en voederveiligheid van invloed zijn, inclusief bepalingen inzake materiaal en voorwerpen die in aanraking komen met levensmiddelen, diervoeders en andere landbouwgrondstoffen die bij de primaire productie worden gebruikt.
(12) Om de voedselveiligheid te waarborgen, moeten alle aspecten van de voedselproductieketen als één geheel worden beschouwd, vanaf de productie van diervoeders, met inbegrip van de primaire productie, tot en met het verkopen of verstrekken van voedsel aan de consument, aangezien elk onderdeel daarvan op de voedselveiligheid van invloed kan zijn.
(29) Levensmiddelen- en diervoederbedrijven, met inbegrip van importeurs, moeten ten minste het bedrijf kunnen identificeren dat hun het levensmiddel, het diervoeder, het dier of de stof heeft geleverd dat of die in een levensmiddel of diervoeder kan worden opgenomen, zodat bij naspeuringen de traceerbaarheid in alle stadia gewaarborgd is.
Artikel 1 Doel en toepassingsgebied
1. Deze verordening verschaft de grondslag voor een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid en de belangen van de consument met betrekking tot levensmiddelen, met name rekening houdend met de diversiteit van de voedselvoorziening, met inbegrip van traditionele producten, waarbij de goede werking van de interne markt gewaarborgd wordt. Zij legt gemeenschappelijke beginselen en verantwoordelijkheden vast, de middelen om een stevige wetenschappelijke basis tot stand te brengen, doelmatige organisatorische regelingen en procedures ter onderbouwing van de besluitvorming inzake voedsel- en voederveiligheidsaangelegenheden.
2. Voor de toepassing van lid 1 worden in deze verordening algemene beginselen inzake levensmiddelen en diervoeders in het algemeen en de voedsel- en voederveiligheid in het bijzonder, op Gemeenschaps- en nationaal niveau vastgesteld.
(…)
3. Deze verordening is van toepassing op alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen en diervoeders. Zij is niet van toepassing op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik, noch op de huishoudelijke bereiding, behandeling of opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk verbruik.
Artikel 2 Definitie van „levensmiddel”
In deze verordening wordt verstaan onder „levensmiddel” (of „voedingsmiddel”): alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de
mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd.
(…)
Onder deze definitie vallen niet:
(…)
b) levende dieren, tenzij bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie;
(…)
Artikel 3 Overige definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
1. levensmiddelenwetgeving”: de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot levensmiddelen in het algemeen en de voedselveiligheid in het bijzonder, zowel
op het niveau van de Gemeenschap als op nationaal niveau; deze term bestrijkt alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, alsmede van diervoeders die voor voedselproducerende dieren worden geproduceerd of daaraan worden vervoederd;
2. „ levensmiddelenbedrijf”: onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen;
3. „ exploitant van een levensmiddelenbedrijf”: natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft.
(…)
16. „ stadia van de productie, verwerking en distributie”: alle stadia, met inbegrip van invoer, vanaf de primaire productie van een levensmiddel tot en met opslag, vervoer, verkoop of levering daarvan aan de eindverbruiker en, voor zover van toepassing, invoer, productie, vervaardiging, opslag, vervoer, distributie, verkoop en levering van diervoeder;
17. „ primaire productie”: de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst, en de oogst van wilde producten;
(…)

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
2.Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.
3.Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne.
4.Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Voedselautoriteit en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (COM(2000) 716 def).
5.Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene beginselen en vereisten van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Voedselautoriteit en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (COM(2000) 716 def.);